108
De Pasoemahers zijn altijd een vrij volk geweest. Hiertoe hebben de
moeielijkheidom het bergland, dat zij bewonen, binnen te dringen, hun
flinke lichaamsbouw, waardoor zij ontzag inboezemden, maar vooral hunne
eenheid van handelen in gevallen van oorlog, veel bijgedragen.
Echter hebben de omstandigheden, waarin zij steeds verkeerden, daartoe
ook krachtig medegewerkt.
Terwijl de vorsten van westelijk Bantam de Lampongs beheerschtenen
die van Oostelijk-Modjopahit hun gezag in het Paletnbangsche uitoefen
den hebben de Pasoemahers en Redjangersdie op de grenzen van beider
gebied woonden, steeds eene neutraliteit weten te bewaren, die gesteund
werd door den naijver van deze twee groote machten.
Nadat de Bantamsche vorsten veel van hun gezag en invloed in de
Lampongs verloren haddenen daarentegen de macht der Paletnbangsche
vorsten meer en meer uitgebreid werd, veranderde deze verhouding wel
eenigzins, en begon er meer toenadering tusschen de Pasoernah en Palern-
bang te ontstaan. Deze toenadering was echier meer schijnbaar dan wer
kelijk, daar de Palembangsche sulthan steeds met de hoofden der Pasoe
rnah onderhandelde, zonder dat het volk er ooit in gekend werd.
Dat dit weinig beteekende, zal, na de boven gegeven beschrijving der
regeeringsvorm in de Pasoernah, wel niet gezegd behoeven te worden.
Om hunne eigene ijdelheid te streelen, wisten echter de Paletnbangsche
vorsten eenige hoofden der Pasoernah over te halen, om jaarlijks naar de
hoofdplaats af te komen, en hun daar eenige hnldebewijzen en kleine ge
schenken aan te bieden, waarvoor zij dan bij die plechtige gelegenheden
uit de handen der sulthans instructiëu of lastbrieven (piagetns) en groote
geschenken ontvingen.
De alzoo aangegane overeenkomsten waren van zeer onbeduidenden
aard, gaven dan ook, hoewel buiten den wil en het medeweten der be
volking gesloten, weinig of geene aanleiding tot botsingen, en schijnen
met uitzondering van het uitleveren der vluchtelingen gewoonlijk nageko
men te zijn.
Wanneer echter de Palembangsche Gouverneurs der landen, grenzende
aan de Pasoernah, zich meer aanmatigden, dan wel naar den zin der bevol
king van laatstgenoemde landstreek was, wisten deze daaraan spoedig
een einde te maken, door eenen inval of strooptocht op Palembangsch grond
gebied. De Palembangers waren dan blijde, als zij deze lastige gasten
weder in hun eigen land teruggedreven hadden, en er zoo van ontslagen
raakten.
Toen het Nederlandsch-Indische Gouvernement de sulthans van Paletn-
bang voor goed genoodzaakt had, van hun uitgebreid gebied afstand te