109
doen, en alzoo instede van de vorsten optrad, werd de verhouding met
de Pasoemahers vrij wat minder goed.
Wel bleven de overeenkomsten op den ouden voet bestaandoch het
ederlandsch-Indische bestuur drong op eene onvoorwaardelijke uit
lever ing van vluchtelingen aan, hetgeen geheel en al in strijd was met de
in de 1 asoemah bestaande adatsbovendien deed de afschaffing der sla
vernij in Palembang een voornamen handelstak der Pasoemahers geheel
te gronde gaan.
Pen en ander veroorzaakte bij de Pasoemahers een afkeer tegen ons
gezag, die zich weldra openbaarde in roof- en plundertochten in onze ge
westen, wier bewoners men maar niet kon vergeven, dat zij zich zoo ge
willig aan ons bestuur hadden onderworpen.
Daar onze macht in de Palernbangsche Bovenlanden in het begin onzer
vestiging aldaar zeer gering was, zoo konden wij de geweldenarijen der
Pasoemahers aanvankelijk slechts met weinig kracht te keer gaan.
Zoo deden in 1828 een 3000-tal Pasoemahers, verbonden met hunne
stamgenooten uit de Semindo, Kesam en Makakau een inval op grooten
schaal in ons gebied, waarbij 150 doesons iti brand gestoken, en de bewo
ners daarom als slaven weggevoerd werden.
Hoewel het toen den Resident Praetorins gelukte, hen binnen de grenzen
van hun land terug te dringen, en de contracten met de hoofden te ver
nieuwen, hadden desniettegenstaande telkens weder invallen en rooftochten
plaats.
In 1841 werden de contracten met de Pasoemah-hoofden vernieuwd,
doch ook zonder veel gevolg, tot dat in 1851, door het stichten vaneen
fort te Lahat, een einde gemaakt werd aan de strooperijen der Pasoema
hers op grooten schaal.
Evenwel bleven zij die tochten nog altijd in het klein voortzetten, het
geen natuurlijk de vestiging van ons gezag in de Palernbangsche Boven
landen zeer tegenwerkte.
Na afloop der expeditie in het landschap Moelak Oeloe in 1852, werd
de aldaar aanwezige krijgsmacht op de grenzen der Pasoernah samengetrok
ken, de hoofden opontboden, en deze aan de bepalr gen der gesloten over
eenkomst herinnerd.
De hoofden beloofden, onder den indruk der tegenwoordigheid eener groote
krijgsmacht, alles wat inen vroeg; doch de bevolking wilde aan de beloften
met zoo onbepaald voldoen en besloot in eene algemeene volksvergadering,
om wel is waar geene invallen meer te doen, maar toch de adats streng
te handhaven, en dus aan de eerste voorwaarde der overeenkomst, om
geene vluchtelingen uit te leveren, niet te voldoen.