4 gewesten, hetzelfde getuigen! Maar zoo wij ons niet geheel bedriegen in de meening van een groot deel onzer wapenbroeders, is dat zelfde zelf vertrouwen dat bij eene expeditie tegen eenen inlandsehen vijand allen bezielt, en een der oorzaken is van den onweerstaanbaren moed en van de alom erkende dapperheid onzer soldatengrootendeels verlorenzoodra men denkt aan de mogelijkheid van eenen oorlog met eenen buitenlandscheu vijand. Dat zelfvertrouwen weder op te wekkenzou ongetwijfeld eene goede daad genoemd moeten worden. Wij betreuren het, niet de wel versneden pen van den Generaal Knoop te bezittenen niet eene zoo bezielende taal als de zijne door den Iudischen archipel te kunnen doen weerklin ken. Maar toch willen ook wij niet achterblijven, om althans, zoo mo gelijk, eenigzins mede te werken om bij de Europeesche bewoners van Nederlandsch-Indië in het algemeen, en bij het leger in het bijzonder,- de overtuiging levendig te maken of te houden, dat ook wij met hoop op goeden uitslag den strijd tegen vreemde legers zullen kunnen volhou den en wij gelooven tot dat einde niet beter te kunnen doen danna raadpleging van officiëele ons ter inzage afgestane bescheiden, aan te van gen met een overzicht van het, vooral door den Generaal van Swieten voorgestane geconcentreerde verdedigingstelsel, en met een onderzoek naai de waarde van Willem I en Banjoe-Biroe, als verzamelingsoord voor ons mobiel leger en als spil voor onze bewegingen. Yelen die zich eene, naar ons oordeel, verkeerde voorstelling maken van de juiste bestemming van Willem I, meenenonzes inziens geheel ten onrechte, dat die vesting slecht gelegen is, en, bij de tegenwoordige ver beterde vuurwapenennagenoeg alle zoo strategische als tactische waarde verloren heeft. Het zal hier dus vooral de vraag zijn, of de mogelijk heid zou bestaan om, instede van Willem I, een ander, geschikter punt voor onze centrale positie aan te wijzen. Bij de beschouwing van deze zeker hoogstbelangrijke aangelegenheid wenschen wij op den voorgrond te stellendat zonder twijfel het leger liefst altijd, maar althans in oorlogstijd, niet aan de strandenmaar in het binnenland gevestigd moet zijn. Eene legering aan de stranden toch is minder centraal; zou den vijand niet verhinderen om op andere punten dan waar wij gevestigd zijn te landen, en wellicht spoedig met een deel zij ner maqht naar het binnenland te dringen en ons van onze rijkste pro vinciën af te snijden; is minder gezond, eti eindelijk voor den vijand ge makkelijker te bereiken. Evenzeer meenen wij het als een beslist begin sel te kunnen aannemen, dat het mobile leger niet in drie deelen (Oost-,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1870 | | pagina 11