116 Dientengevolge was dan ook niets voor de huisvesting der van Java komende troepen voorbereid, en ging het logeerén wel met eenige moeie- lijkheden gepaard. Evenwel werd alles zoo goed mogelijk geschikt, en kwamen alle officieren en soldaten onder dakal mocht dan ook voor som migen het logies niet zeer ruim zijn. Onbekendheid te Palembaug met het bovenbedoeld regeeringsbesluit was tevens oorzaakdat te dier plaatse niet de noodige transportmiddelen aanwezig warenom de nieuw aangekomen troepen terstond naar de Bo venlanden te vervoeren. Dit vervoer moest zooveel mogelijk over water geschieden, wijl daardoor de minste koeliediensten gevorderd zouden worden. Den 18(ien Maart waren echter reeds eenige praauwen en de daartoe benoodigde roeiers beschikbaar, zoodat op dien datum de 5e en 6e kom- pagnie van het 10e bataillon kon vertrekken, terwijl den 23steI1 d. a. v. dn 2e en 4e kompagnie van dat bataillonbenevens het detachement sappeurs, hetwelk inmiddels te Palembaug tot 75 man versterkt was, den tocht eveneens over water voortzette. Al deze troepen werden de Moesie en vervolgens de Lematang, tot aan de doeson Tandjong Blimbing opgevoerd en kwamen daar achtereenvol gend den 26sten en den Sisten Maart aan. Van hier werd de weg naar Moeara Doea, via Moeara Enim en Lahat, verder te voet afgelegd. Te Moeara Enim voegden zich de resident van Palembaug, de kapitein der genie en sappeurs Stijman, de officier van gezondheid der ie klasse Bosmans en de kommandant der artilleriede 2l' luitenant Vervat met zijne artilleristenbij de laatst vertrokken kolonne. De beide kolonnes kwamen tegen den 7dcn en 8sten April te Moeara Doea aan, zoodat op laatstgenoemden datum alle voor de expeditie be stemde troepen op deze plaats vereenigd waren. De laatstaangekomen troepen werdenevenals die van het garnizoens- bataillon van Palembaug, welke zich reeds geruimen tijd te Moeara Doea bevonden, gelogeerd in bamboezen loodsen, welke, gedurende den tijd van hunnen opmarsch naar Moeara Doea, door de Palembangsche troepen daar- gesteld waren. De artillerie, die inmiddels te Palembaug gecompleteerd was, bestond uit 24 Europeanen en 7 inlanders, bedienende twee mobile berghouwit- sers van 12 duim, uitgerust met 131 granaten en 130 kartetsen, alsmede 2 mortieren van 11', duim, uitgerust met 84 granaten en 18 lichtkogels. Tengevolge van de belangrijke vermeerdering, die de troepenmacht on- ergaand hadmoest ook de voorraad vivres enz. te Moeara Doea zeer

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1870 | | pagina 123