142 straf gemeden, wordt hij door de kompagnie voor dood verklaard, en schuwt men voortaan zijn1 omgang? Niets van dat alles; mijne geringe ervaring en ondervinding heeft mij ten minste nog geen enkel voorbeeld van dien aard doen aantreffen. Wel heb ik daarentegen opgemerkt, dat zulke voorwerpen niet zelden het meeste praats in de kompagnie hebbenen eenigen invloed op de anderen uitoefenen, die met anders dan hoogst verderfelijk kan zijn. Ook is het verkoopen van equipementstukken in het oog van den inlandschen militair geenszins een feit, waardoor de dader de vriendschap zijner kameraden verbeurt. Niet zelden zelfs heeft men gezien, dat op denzelfden dag dat er voor het goedverkoopen rietslagen waren toegediendof slechts korten tijd daarnaanderen zich aan hetzelfde feit schuldig maakten. Ziedaar den indruk dier strafoefening; men mag hier en daar eene en kele gunstige uitzondering aantreffen, er mag een1 enkele soldaat gevonden worden, die zijn1 makker de diepste verachting toedraagt omdat hij op de bank is geweest, met het gros is dit echter geenszins het geval. Ik herhaal het, wij wenschen de 2de klasse van militaire discipline bij de korpsen af te schaffen, en die militairen, die aanhoudend blijken geven van onvatbaarheid voor het gevoel van eerdat ieder krijgsman moet bezielen gezamenlijk te onderwerpen aan eene strengere tucht, in den geest zooals thans reeds te Klatten geschiedt. In de plaats, voor dit doel aan te wijzen, moeten geen andere troepen garnizoen houden; het stelsel van uitsluiting worde in den volsten zin toegepast. De manschappen, zonder onderscheid van wapen, die bij dat korps geplaatst wordengenieten infanteriesoldijwaarvan zij slechts een klein gedeelte in handen krijgen. Yoor het kader worden flinke oppassende Europeanen genomen, en ook bij de keuze der officieren, bij dat korps te plaatsen, lette men ter dege op hunne bijzondere eigenschappen. Men geve aan officieren en kader eene toelage, daar, uit den aard der zaak, de dienst bij dat korps zwaarder zal zijn dan bij de andere, thans gezuiverde onderdeelen van het leger. Het behoeft geen betoog, dat bij het bestaan van een depot van disci pline, als door ons bedoeld, men niet te lichtvaardig moet overgaan tot eene plaatsing derwaarts. Alleen wanneer men bij een militair bepaalden onwil, of verregaande onverschilligheid en ongevoeligheid voor de gewone disciplinaire bestraffingen opmerkt, verwijdere men hem uit de gelederen; daar alsdau zijn voorbeeld nadeelig op de anderen zoude kunnen terug werken. Yan deze maatregelen verwachten wij de beste resultaten, en wij hou-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1870 | | pagina 149