10
man in vestingen te leggendie de vijand grootendeels nimmer te zien
zullen krijgen.
Men vrage zich eens af, of men in de plaats des vijands, den veldtocht
ooit met eene belegering van Batavia of Soerabaja, dan wel met eene
andere operatie in de uiterste gewesten van Java zou willen aanvangen,
wanneer ons leger in midden-Java staat?
Men zal dan voorzeker tot de conclusie komen, dat dit niet in het
belang van het landingsleger kan zijndat boven alles naar het verkrijgen
eeuer afdoende beslissing, vóór het aanbreken van den regen-moesson moet
streven. Welnu, met welk oogmerk zullen wij dan onze groote h ndels-
steden bevestigen die toch, als de vijand ze aanvalt, met vernieling bedreigd
wordenen waarvan de versterking zeker schadelijk is als hij ze niet
aanvalt en de voorkeur aan eene spoedige ontmoeting met ons leger geeft.
Men zal ons wellicht tegenwerpen dat, zoo de vijand er gemakkelijk bezit
van kan nemen, hij de rijke hulpmiddelen van allerlei aard die zij bezitten-
vooral de magazijnen, kazernes en hospitalen zal kunnen benutten. Dit
kan wel van eenige beteekenis zijn, maar daartegen overstaat, dat, als wij
die plaatsen bevestigen en bezetten wij ons leger met hare garnizoenen
verminderen, terwijl dit nadeel voor den vijand komt als hij ze bezet)
hetgeen hem nog al aanmerkelijk zal verzwakken, daar toch de noodzake
lijkheid om zijne voorraden niet aan kwaadwilligheid bloot te stellen,
betrekkelijk groote garnizoenen zal vorderen. Het eenige oogmerk om
den vijand het nut te onthouden dat hij uit onze hoofdplaatsen trekken
kan, is onzes inziens niet waard, daaraan zoo groote uitgaven te doen
en ons bovendien nog bloot te stellenonze eigene middelen van verde
diging daarmede te verzwakken.
Willem I en Tjilatjap zijn dus naar onze zienswijze de eenige vestingen,
die wij voor de verdediging van noodig hebben; het meerdere is overdaad,
verspillen van strijdkrachten, halfheid, hinken op twee gedachten. Als
wij aan eenen aanvaller het hoofd niet kunnen bieden met een beweegbaar,
goedgeoefend en staand leger van 20.000 man, in eene centrale stelling
vereenigd, en gereed om den vijand overal te gemoet te gaan en bevechten,
dan zal ons dat nog veel minder gelukken met een verbrokkeld, in ver
scheidene vestingen verdeeld leger, en met vestingen die ver van het terrein
des oorlogs verwijderd zijn en de operatiën van het veldleger dus niet
kunnen ondersteunen.
Beter zou het dan nog zijn, het leger tot een minimum te brengen,
alleen voor het bewaren der rust onder de iulandsche bevolking; de schatten
te sparen, voor de vestingen en hare bewapening vereischt, en aan geene