200
deel het verlies van goede soldaten en aanzienlijke geldelijke nadeelen
te wijten.
Wordt de zieke militair in het hospitaal opgenomen, dan wordt hij bij
zijne intrede of volstrekt niet, of vrij vluchtig, op verboden artikelen ge
visiteerd. Hij wisselt van kleeding, en in hospitaal-kleeding gestoken,
brengt men hem naar een der zalen en verwijst hem naar eene krib, of
bedkoets. Van dien stond af aan is het nummer dezer krib zijn naam. No.
13 krijgt die geneesmiddelen; No. 7, die voeding.
Stel u den eersten indruk van zulk een zieke voor; die indruk is mathtig
en verre van opwekkend. Waar hij in zijne nieuwe verblijfplaats zijne
blikken wendt, stuit zijn oog op de sombere zwarte tint van geteerde ven
sters en dikwijls getraliede vensteropeningen. Eene vaalwitte kleur van
gekalkte muren, huwt zich in doodsche harmonie aan roestkleurige, vuil-
roode verwen van ustensiliëu en afgesleten vloeren, en dikwijls wordt dit
beeld van somberheid door gebrek aan licht verhoogd.
Terwijl de garnizoens-geneesheer ten 8 uur zijne visite maakt, juist
op het uur, waarop die in het hospitaal geëindigd moet zijn, kan de zieke
als zich geen officier der wacht bij het hospitaal bevindt in den regel
tot des namiddags 5 uur wachtenvoor de hospitaal-geneesheer hem be
zoekt. En als hij, met dat vooruitzicht vóór zich, omziet naar zijne lot-
genooten in deze gestichten van verpleging, zeggen de bleeke en uitge
mergelde gezichten genoeg, wat daar omgaat binnen die sombere muren
Toch, zoo het slechts dag is, wordt dit beeld veelvuldig onderbroken;
en, in den gewonen loop van den hospitaaldienstwerken de visite van
den geneesheer, het uitdeelen der spijzen, en eene zekere levendigheid, aan
de opeenhooping van zoovele personen, vooral van reconvalescenten eigen,
daartoe mede, en leiden de aandacht af.
Maar als de nacht gekomen is? Dan zwerven slechts enkele zieken in
witte hospitaalkleeding, aan schimmen gelijk, door de zalen; olielichten,
die op raadselachtige wijze even ziekelijk schijnen te zijn als die lijders,
werpen hier een rossen, akeligen tint op het bleek gelaat der slapènden,
daar breede en donkere schaduwen, waarin het donker is als de nacht
daarbuiten. Pijnlijk weerklinken de smartkreten der zware lijders, kreten
van wanhoop en lijdenmaar die, 't zij tot onze schande gezegd, wel eens
op gruwzame wijze met Godslasteringen worden vereenigd. Hier klinkt
het luide ronken van den een, ginds de droom en wartaal van een ander.
Maar overigens is alles stil, diep akelig stil Voeg daarbij de plagen
van rotten, die in schuwe vlugheid hunne strooptochten volbrengen, en
van duizenden muskieten, die meedoogenloos den lijder martelen, dan
hebt gij in korte trekken, het beeld van een hospitaalnacht!