I
201
Die nacht duurt lang, die nacht schijnt eindeloos te zullen zijn. Een
nacht van elf uren! En in dat beeld doeA zich nuances voor, die men
moet beleven om ze te kunnen gevoelen.
Hoe vaak staat de Indische officier van gezondheid als trouwe wachter zijner
edele taak, in zulke nachten aan de krib van den stervenden jeugdigen soldaat.
Hoe woest kan die doodstrijd zijnen hoe dikwijls is die geneesheer
getuige, hoe de laatste vonken des levens zich oplossen in het aanroepen
van God, of van den moedernaam, dien zelfs de slechtste niet verloochent
En, als de westmoussou heerscht, de regen in reuzenstroomen nedersfort,
gierende windvlagen de vensters doen kraken, en bliksemlicht in blauwen
weerschijn zulk een sterfbed verlicht, krachtiger dan de rosse gloed der
walmende oliepittendan huivert men bij het denkbeeld, zóó te sterven.
De dageraad breekt aan'; het einde van den elf uren langen nacht is daar.
De ochtendstond der tropen, zoo schoon en bekoorlijk, zoo opwekkend
en verlevendigend, lokt naar buiten. Erissche lucht zal den bloedstroom
drenken met nieuwe levenskracht; de aanblik van Gods verheven schepping,
afgedrukt in die prachtige natuur, zal den geprikkelden geest ontspannen.
Die lucht is voor den zieke, vooral voor den reconvalescent, tneer waard
dan goud, en meer heilzaam dan eene gansche apotheek met al haar art
senijen. Men zal dus die lucht zoo lang doenlijk laten genieten?
Het moest zoo zijn, maar 'tis zoo niet!
Ten zeven uur, klinkt het wachtwoord //in orde!" door de zalen, en
moet het nummer op zijne plaats staan, na aan zijne reiniginghet in orde
maken van zijn bedkoets enz., een groot deel van den kostbaren morgen-
tijd te hebben geofferd.
Ik zou het wenschelijk achten, dat dit uur der geneeskundige visite werd
gewijzigd, en in het garnizoen op 7, in de hospitalen op 8 uur werd
gesteld. De zeer ondoelmatige regeling kon dan ook worden verbeterd.
Als nu de geneesheer de zaal binnentreedt, staan, voor zoover zü dit
kunnen, de zieken voor hunne kribben. De lange witte lijsten, waarop de
recepten worden geschreven liggen op de zwart geteerde kribplank. Er
heerschen diepen stilte, en overal die stipte orde en netheidals alleen
langs militairen weg kunnen worden verkregen. Zóó is de indruk van dat
koningrijk in miniatuur niet onaardig.
De geneesheer, wiens gelaat, hoe jong ook, zelfstandigheid verraadt
vangt het onderzoek van zijne zieken aan. Welk eene wereld van onder
vinding ligt hem daar open. Welke kostbare bronnen tot vermeerdering
van zijne kennis staan daar lot zijn dienst, hoe kan zijn ijver zich laven
aan dien ruimen stroom van practijk. Och al weder moest het zoo zijn,
en is het zoo niet