219
Dg sappeurs waren echter slechts voorzien van bijlen, daar volgens het
verkenningsrapport, eene verhakking moest opgeruimd worden, en konden
dus weinig dienst bewijzen.
Die versperring bestond oogenschijnlijk wel, daar op de plaats, waar
men aankwam, eenig struikgewas en bamboe-doeriestoelen stonden, die het
gezicht op de doeson belemmerden, en waarschijnlijk aanleiding gegeven
hadden tot het minder juiste rapport.
Men poogde terstond de versterking te beklimmen, door met behulp
van de kapmessen trappen in het talud te maken, hetgeen echter door de
losheid van den grond nog al moeielijk viel.
Evenwel waren reeds eenige manschappen tot aan den bovenkant dei-
wal opgeklommen, en begonnen met het opruimen der palissadeering, toen
de vijand, die tot dusverre niets van die pogingen bespeurd had, daarop
aandachtig werd gemaakt door het geschreeuw van eenige Pasoemahers,
welke zich in eene zuidwaarts aan de overzijde van het ravijn gelegen
talang bevonden. De verdedigers der versterking openden daarop een zeer
hevig vuur op de aanvallende troepen, zoodat deze laatsten zich niet lan
ger op het steile talud konden staande houden, en tot den terugtocht
moesten besluiten.
Na den mislukten storm, en nadat de troepen weder naar hunne stand
plaatsen waren teruggekeerd, werd besloten, den volgenden dag eenen
aanval aan deze zijde te herhalen, waarvoor de sappeurs aanstonds begon
nen met het aanmaken van de noodige ladders.
Wijl de aandacht van den vijand gedurende den storm aan de zuidzijde
van de rivier afgeleid was, had de 5c kompagnie van het 10e bataillon, die
zich met de patrouille Munder in gemeenschap gesteld had, inmiddels ge
legenheid gevonden, den overgang der Pematang Lintang op de gevonden
doorwaadbare plaats te bewerkstelligen, en te gel ijker tijd de verdedigers
op het aangevallen punt eenige belangrijke verliezen toegebracht.
Nauwelijks was de 1ste luitenant Opscholtens met een gedeelte der
kompagnie en de pradjoerits het ravijn van genoemde rivier doorgetrok
ken, of de vijanden, die de zuidwaarts gelegen talang bezetteden, togen
op de vlucht, waarop de verdedigers van Kotta Agong, ziende dat zij
geheel ingesloten warende doeson verlieten.
Daarop liepen de 1° kompagnie van het garnizoens-bataillon en de 4c
kompagnie van het 10e bataillon dadelijk op de versterking aan, entrok
ken haar van de oost- en westzijde binnen.
De verdedigers ontvluchtten door het zuidwaarts gelegen ravijn, en wer
den door de 5c en een gedeelte der 4e kompagnie van het 10e bataillon,
alsmede door de pradjoerits, krachtdadig vervolgd.