238 Zoo werd o. a. door den sergeant van Teijn van de 4e kompagnie van het 10e bataillon, op eene verkenningspatrouille, een meertje gevonden, dat waarschijnlijk tot waterreservoir diende, daar de vijand het met eene stevig bevestigde plank had afgedamd. Deze plank werd onder leiding van den luitenant Opscholtens, onder een hevig vuur des vijands, opge ruimd, waarop het geheele meertje leeg liep. Inmiddels was het bericht ontvangen dat de grenslanden der Pasoemah onrustig begonnen te wordendat daar herhaaldelijk kleine benden kwaad willigen rondzwierven, en o. a. een Europeesch fuselier, die ongewapend met eeuige inlandsche soldaten van Tebing Tinggi naar Boengamaas trok, onderweg vermoord werd, terwijl vier zijner reisgenooten eene verwonding bekwamen. Eveneens was de bezetting te Lahat door eene bende roovers veront rust. Er werden daarop terstond maatregelen genomen ter voorkoming van dergelijke ongeregeldheden. Bij Moenter Alam werden de werkzaamheden aan de palissadeering en dè verkenningen, voor zooverre het moeielijke terrein zulks toeliet, steeds voortgezet. Men vond nabij de doeson eenige gevulde padieschurendie verbrand werden. De vijand werkte inmiddels in de doeson steeds voort, en trachtte haar door het maken van verhakkingen enz. meer en meer te versterken. Ook was hij zeer waakzaam, en meermalen nam men waar, dat de hoofden hunne onderhebbenden, door het maken van loos alarm in de doeson, op den proef stelden. Des nachts werden onze posten aanhoudend door den vijand gealarmeerd. Den 25sten Mei trachtte eene vijandelijke troep van ongeveer 50 man onze postenketen door te sluipen, en zich binnen de versterking te werpen. Die pogingen mislukten echter door de waakzaamheid van onze troepen, en kostten den vijand één doode en twee gewonden. Den 23steu Mei was weder een voorraad munitie voor de mortieren aan gekomen, en hervatte de artillerie het bewerpen der doeson. Den 28sten Mei werd, op verzoek van den resident, een in het hoofd kwartier aanwezig hoofd, de pangeran van Kebon Djatti, naar de verster king gezonden, ten einde den vijand, op grond dat de insluiting der doeson bijna voltooid was, te sointneeren om de wapens neerteleggen. De verdedigers weigerden dit voorstel aan te nemendoch wildenvolgens mededeeling van genoemden pangeran, wel aftrekken, mits zij de wapens mochten behoudenwelke zij voorgaven niet in eigendom te bezitten. In de gegeven omstandigheden was niet anders -te verwachten, of de verdedigers zouden het voorstel tot overgave van de hand wijzen, daar zij

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1870 | | pagina 235