233 Eene patrouille, die naar de Endikat gezonden was, orn in die richting den vijand op te sporenkwam onverrichterzake terug. Den 12^en des morgens werd Moenter Alam door onze troepen betrok ken, en begon men met het slechten der verdedigingswerken. Alzoo was Moenter Alam in onze handen gevallen na eene moedige verdediging van eene maand (\f> Mei tot 11 Juni); waarbij een gering getal verdedigers, dat blijkens schatting bij de ontvluchting niet veel meer dan een honderdtal bedroeg, gedurende dien tijd onze niet onbelangrijke troepenmacht van 600 man weerstand bood. De versterking vormde een zeer onregelmatige veelhoek, hier en daar van een soort van cirkelbastions voorzienwaaruit sommige facen bestre ken konden worden. Zij was door een zwaren wal en eene op sommige plaatsen 8 el breede en 10 el diepe gracht omgeven. Op enkele plaatsen was een tweede wal eveneens met eene gracht aangelegd, die de voorlig gende domineerde. De wal was inet eene sterke auer-auerlinie beplant, die in de open plaatsen met een bamboezen palissadeering aangevuld wasachter de wal vas een tal van zware blindeeringen, daarachter bevonden zich smoorkuilen voor de granaten, terwijl in de omwalling vele bamboezen schietgaten aangebracht waren, op sommige plaatsen tot drie rijen boven elkander. Moenter Alam was dus uitstekend versterkt, en tevens uitnemend voor de verdediging gelegen. De plaats kon alzoo voorzeker met eene kleine macht, die goed van liet uoodige voorzien was, geruimen tijd tegen eene groote overmacht ver dedigd worden, en men moet erkennen, dat de Pasoemahsche verdedigers de waarde hunner versterking op prijs wisten te stellen, en haar op eene waardige wijze verdedigd hebben; vooral als men in aanmerking neemt, dat zij geruimen tijd geheel ingesloten warenen reeds sedert den 6den Juni volslagen gebrek hadden aan zout en tabaken bovendien slechts een kleinen voorraad bedorven water bezaten; beide omstandigheden, die bij eenen inlandschen vijand zeer zwaar wegen. Deze omstandigheden zullen echter wel veel tot het verlaten der versterking toegebracht hebbendaar zij vorigens nog een ruimen voorraad rijst en kruid voorhanden hadden. Het doorbreken onzer linie moet den vijand 23 dooden en 30 ge- ulesseerden gekost hebben. Zijne verliezen bij de verdediging zullen echter wel niet zeer groot geweest zijndaar hij zich steeds onder zijne blindee ringen schuil hield. Op de handelingen der belegeraars valt, onzes inziens, nog al wat aan te merken. Straks vestigden we de aandacht reeds op de onnauwkeurige 16

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1870 | | pagina 240