234 verkenning, welke den storm van den 16den Mei voorafging, en op de gevoerde onderhandelingen, doch we verineenen ook nog te moeten opmerken, dat men eerst na den val van Moenter Alam, aan de noordzijde der verster king een kerkhof vonddat een uitmuntend terrein voor de sappearbeid opge leverd zoude hebben en waar men met den aanleg en zigzag van eene bedekte gezwinde of halve volle sappe zou hebben kunnen volstaan. Het komt ons voor, dat men door eene goed geregelde verkenning dat terrein toch wel voor den val gevonden, en alzoo veel arbeid uitgespaard zou kunnen hebben. Den 13den Juni arriveerde de majoor Wiegand, die door den expeditie- kommandant opgeroepen was, om tijdelijk het bevel van het 10ebataillon op zich te nemen, dat na de verwonding van den majoor Heijligers door den kapitein van der Hurk waargenomen was. Yan den 3d™ tot deii 16d™ Juni werden de doesons Goenoeng Liwat, Bengka, Singapora, Kebon Djatti, Pandang Arang Geloe en Tandjong Nibon door verschillende patrouilles bezocht, ten einde de overtuiging te erlangen, dat geen dier plaatsen versterkt was, en allen behoorlijke openingen in de omwalling en bamboe-doeriehagen gemaakt hadden. Daar deze plaatsen niet versterkt werden bevonden, kon men, nadat de verdedigingswerken van Kotta Agong en Moenter Alam geheel geslecht waren, aannemen, dat de doesons, gelegen tusschen de Peinatang Lintang en de Endikat, geen tegenstand meer zouden bieden, en werd besloten, om laatstgenoemde rivier over te trekken, ten einde het terrein, gelegen tusschen laatstgenoemde' rivier en de Lematang, te bezoeken. Aanvankelijk was de voornaamste overgang der Endikat-rivier bij Loe- boe Najik versterkt aan de zijde van Moenter Alam, daar de Pasoema- hers den toegang tot deze plaats hadden willen verdedigen, in de veron derstelling, dat onze troepen van den kant van Gelong Saktie zouden aanrukken. Deze versterking was echter nutteloos geworden, doordien men Moenter Alam van den anderen kant over Ajer Dingin en Kotta Agong genaderd was. Nu vernam men echter, dat ook aan de overzijde der rivier ver sterkingen waren aangelegd, en dat de vijand die wilde verdedigen, ten einde den voorgenomen tocht naar Bandar te bemoeielijken. Bij die ver dediging zoude ook weder de ontsnapte bezetting der vesting Moenter Alam optreden. Het hoofd van Tandjong Nibong verzekerde echter, dat, wanneer de vijand ons den bovengenoemden overgang zou betwisten, hij eene kolonne

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1870 | | pagina 241