235
zou brengen langs eene doorwaadbare plaats bij Poeloe Bringiniets zuid
waarts van zijne doeson gelegen, terwijl hij zich borg stelde, dat aldaar
op zijn grondgebied geene versterking zou gebouwd worden.
Den 17d«n Juni vertrok men des ochtends van Moenter Alain naar de
aan de overzijde van de Endikat gelegen doeson Bandar, nadat men de beide
houwitsers over Ajer Dingin naar Moeara Doca had gezonden, wijl hun
transport door het ravijn der rivier de Endikat te veel moeielijkheden zou
veroorzaken.
Eerst na den afmarsch kreeg men stellige berichten, dat de rivierover-
gang bij Loeboe Najik versterkt was en verdedigd zou worden.
Daarop werd eene kolonne sterk 100 man infanterie en 50 pradjoerits
afgezonden, om langs Poeloe Bringin de rivier over te trekken, en de
verdedigers alzoo in den rug te nemen.
De hoofdkolonne marcheerde inmiddels verder door, en bereikte om
streeks 10 l uur den rand van het ravijn der Endikat, dat ongeveer 800
voeten diep was en zeer steile wanden had, waarvan men langs een zig
zagweg moest afdalen.
De voorhoede werd onmiddellijk naar den bodem van het ravijn afge
zonden, terwijl de hoofdtroep in kolonne werd opgesteld op een eenigzins
beneden den rand gelegen plateau, vanwaar men eenig uitzicht op den
overkant van het ravijn had.
De bagages en vivres bleven onder bedekking van de achterwacht aan
den bovenrand van het ravijn.
Men deed met den mortier van de hoofdkolonne eenige vergeefsche wor
pen op de versterkingen, welke men aan de overzijde zag liggen.
De vijand beantwoordde ons vuur uit zijne versterking met hevigheid,
doch met weinig resultaat. Uit het van de voorhoede ingekomen verken
ningsrapport bleek, dat de brug over de rivier afgebroken was, en de
vijand aan de overzijde eenige aarden of riviersteenen versterkingen, van
blindeeringen voorzien, had daargesteld, welke, étagesgevvijze in de helling
van het ravijn gelegen, elkander domineerden.
De pogingen, door de voorhoede in het werk gesteld om eenen rivier
overgang te vinden, waren allen vruchteloos.
Tegen ongeveer half een uur kwam een klein gedeelte der kolonne van
Krieken, na een snellen en vermoeienden marsch, in den rug der vijan
delijke versterkingen, en begon terstond in het ravijn af te dalen; waarop de
vijand, na het wisselen van eenige schoten, niet wetende dat hij slechts met
zulk eene geringe macht te doen had, zijne versterkingen verliet, in het
nevenliggend bosch vluchtte, en daardoor alle vervolging onmogelijk maakte.
Terstond nadat de vijand zijne versterkingen verlaten had, waren de