236 sappeurs met de herstelling der brug over de rivier begonnenwelke zij om streeks 5 uur 's middags voltooid haddenen waarna de hoofdkolonne den overtocht kon aanvangen. Circa 5J- uur bereikte de voortroep de overzijde van het ravijnwaar nu positie werd genomen om den verderen overtocht te dekken en alles te verzamelen. Tegen acht uur was de geheele hoofdkolonne de brug over, doch toen steeg het water in de rivier zoodanig, dat de passage niet dan met le vensgevaar kon plaats vinden. De achtirhoede, bestaande uit een peloton der le kompagnie van het garnizoens-bataillon onder kornmando van lui tenant Voorman, en een gedeelte der koelies, moest dientengevolge den nacht aan de overzijde van het ravijn doorbrengenen bivouakkeerde op een klein plateau, dat zich in de helling bevond, en ter nauwernood groot genoeg was om alle daarop verzamelde rnenschen te bevatten. Uit vrees van door den vijand in het boschachtige terrein overvallen te wordenmoest men gedurende den nacht de grootste waakzaamheid in acht nemenhetgeen voor de vermoeide troepen een zware taak was. De hoofdkolonne was inmiddels het i/2 paal van de Endikat gelegen Bandar binnengetrokken, en had een detachement van 50 man aan den rand van het ravijn achtergelaten, om de zich aan de overzijde bevindende achterhoede te dekken. De versterkingen en blindeeringen van den vijand werden bij het voor bijgaan der kolonne vernield. Den volgenden morgen (18 Juni) was de waterstand in de Endikat weder zooveel gedaalddat de achterhoede de brug zonder gevaar kon pas- seeren; zij kwam omstreeks 8 uur in den morgen te Bandar aan. Dezen dag kwamen de meeste hoofden der landstreek tusschen de Lematang en Endikat hunne onderwerping aanbieden. Den 19den werden de verschillende doesons tusschen de Endikat en de Lematang gelegen bezocht, ten einde na te gaan of ze ook versterkt wa ren. Geen dezer doesons was echter in staat van verdediging gesteld, en slechts een was door eeue gracht omgeven, die gedeeltelijk gedempt werd. Alleen Sarang Dalo prêteerde zich, door zijne bijzonder gunstige ligging, om spoedig in eene vesting herschapen te worden. Bij de plannen tot inlijving der Pasoemahlanden had op den voorgrond gestaan, aldaar eene versterking, en misschien wel de hoofdvesting der bo venlanden van Palembang aan te leggen. Aanvankelijk had men vermeend, daartoe de gunstigste plaats in de nabijheid van Gelong Saktie te zullen vinden, doch verkenningen, in den omtrek dier doeson gedaan, hadden bewezen, dat aldaar geen gunstig ter rein, tot dat doeleinde geschikt, kon gevonden worden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1870 | | pagina 243