239 compleet gedurende 1869 geheel verdwenen is, en dat ons leger, hoe zwak het ook nog zijn moge, althans niet minder personeel telt dan organiek is voorgeschreven. Eenige opmerkingen omtrent de organisatie van ons leger komen ons hier niet te onpas voor. Die organisatie heeft onzes inziens vele gebreken. Gemakkelijk weg te nemen zijn deze niet allen, omdat de aard van ons zijn in deze koloniën ze noodig maakt. In de eerste plaats rekenen we als een groot euvel, de versnippering van onze macht in tal van kleine posten, die aan de strijd vaardigheid der troepen noodwendig afbreuk moet doen. Naar onze meening moeten langzamerhand al die posten worden inge trokken waarvan het behoud voor de handhaving der rust niet bepaal delijk vereischt wordt. Wij zijn van oordeel, dat een post van 50 man b. v., waarvan allicht de helft binnen de versterking moet blijvenom deze zelve te verdedigenen die dus slechts een 25 man kan uitzendenal zeer weinig waarde heeftom ernstig rustverstoringen tegen te gaan of te dempen, en dat het alzoo de voorkeur verdient, de troepen, zooveel als maar eenigzins mogelijkin groote garnizoenen te vereenigen, en te zorgen, dat men goede communicatiewegen bezit, om ze ten allen tijde spoedig op de bedreigde punten te kunnen brengen. Gaarne geven wij den voorstanders vaii kleine militaire posten toe, dat het aanwezen van eene in werkelijkheid volgens onze Europesche begrippen geringe en weinig beduidende macht in sommige landstreken aan de In- laudsche bevolking meer ontzag inboezemt, dan men in den regel wel ge neigd is zich voor te stellendoch men zal toch ook wel met ons willen instemmen dat, vooral op Java, nog meer dan eene kleine militaire post gevonden wordt, waar zoodanig middel van bedwang geenszins noodig is, en waarvan de oprichting en instandhouding nog dagteekenen van onze eerste nederzetting in deze kolonie, van den Java-oorlog, of wel van de tijden, toen men nog algemeen in den waan verkeerde, dat zulke kleine garnizoenen onmisbaar waren voor de bewaking van belangrijke gouverne- ments-inrichtingenkoffie- of zoutpakhuizen, geldkantoren enz., dan wel voor het relief van den resident of assistent-resident, en toen men de kleine fortjes, binnen welke deze delachementjes gekazerneerd worden, nog van veel nut achtte bij eene eventuëele verdediging van onze koloniën te gen een Europeschen vijand. Deze tijden zijn thans voorbij; meer en meer begint men in te zien, dat concentratie van de levende strijdkrachten en aanleg van goede com- municatiewegenwaardoor men zoo noodig met voldoende macht snel, on verwacht en klemvol kan optredende voorkeur verdienenen dat groote

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1870 | | pagina 246