247
meraadschap zou al heel gemakkelijk zijn, als het anders niets was dan
een glas over en weer aangebodenen gedronken op elkanders gezondheid.
De ware kameraadschap gaat gepaard met zelfopoffering. «Op onzen
ter'gtocht uit Rusland in 1812", verhaalt een ooggetuige, //zag ik te
Smolensk een grenadier van de Hollandsche garde, met een brood onder
den arm, haastig voorstappen. Hé," riep een offfcier hem in 't voorbij
gaan toe '/luister eens kameraad." De soldaat stond stiltoevallig
behoorde de officier tot hetzelfde bataillon als de grenadier. «Verkoop
mij de helft van je brood,ik geef je twintig franken."
«Ik heb daar een ongelukkigen blvan een kameraad liggen
antwoordde de grenadier, naar een huis in de nabijheid wijzende, «die
aan het been is geblesseerd; hij crepeert van honger, precies als ik, maar
hij kan zich niet verroereneerst moet ik hem helpen." De grenadier
ging heen en kwam een oogenblik later met de helft van zijn brood terug.
De officier was op een gebroken voorwagen neergevallenwant ook hij was
machteloos door gebrek en vermoeienis. «Ziedaar kapitein, nu deelen wij
samen," zei de grenadier, en reikte de helft van zijne portie den offi
cier over.
«Ik dank je, mijn vriend," antwoordde deze, het brood aannemend,
«en nu is het ook billijk, dat gij mijn beurs met mij deelt."
Hij haalde zijn beurs te voorschijn, maar de grenadier maakte een af
wijzende beweging met de hand, en zeide wat ruw: «Laat maar zitten,
kapitein; als ik mijn portie weggeef, is 'tuit kameraadschap."
Na lezing van deze bladzijde alleen, gelooven wij, dat ieder al zeer
geneigd zal zijn, om dit boekje als uitmuntend geslaagd te beschouwen,
en dat wij onze zienswijze, dat de heer Brunings werkelijk een nuttig
werk heeft verrichtniet nader behoeven te motiveeren.
De weinige bekendheid, welke het boekje nog in Tndie geniet, legt ons
den plicht op om in afwachting dat het in veler handen zal zijnhier
over te nemenwat de schrijver in zijne voorrede zegt
«Mocht ik tot de uitgave van een vervolg komen, dan, hoop ik, zul
len de mannen van ondervindingde weinigen die nog van de oorlogstra
ditie iets afweten, mij wel een handje willen helpen. In de geschiedenis
is zeker veel te vinden, dat tot opwekking van den militairen geest kan
dienen, vooral in de geschiedenis der oorlogen in onze Oost-Indiën,
waaruit ik later ook hoop te putten, maar het zou mij een groot genoegen
en eene groote zelfvoldoening zijn, wanneer officieren van het Indische
leger mij met hunne ondervinding wilden te hulp komen, wanneer ze da
den van moed en trouw te signaleeren haddendie tot voorbeeld voor