256 waardoor misschien veel kwaads voorkomen zou zijn; t schijnt echter dat men te veel op de goede berichten van de patrouille, welke die plaats 's morgens bezocht had, bouwde, en het laat zich wel eenigzins verklaren, dat men door onbekendheid met het eigenaardig volkskarakter en de staatsin stelling der Pasoemahers niet onderstelde, dat die plaats in éénen nacht zoo versterkt zou kunnen worden, dat ze een ernstigen tegenstand zou kunnen bieden. Penandingan had echter bewezenwat de Pasoemahers door gemeeuschappe- lijken arbeid in korten tijd vermochten daar te stellen, en bovendien had men toch altijd moeten bedenken, dat de vijand eenige versterkingen opwerpen kon, wier verovering ons altijd verliezen zouden kunnen kosten. Ook werd in de inkomende berichten steeds bepaaldelijk Tebat Seroet aangewezen, zoodat men omtrent de plannen der Pasoemahers niet in het onzekere behoefde te zijn; en het was dus zaak geweest, zoo spoedig mo gelijk maatregelen te treffen. Dit bleek dan ook den volgenden dagwant kort na den afmarsch der patrouilledie onder kotnmando van luitenant van Delden in den vroegen morgen vertrok, vernam men in het hoofd kwartier een zeer hevig geweervuur, en spoedig daarna kwam het bericht, dat de kolonne, voor de doeson komende, die goed versterkt gevonden had, en door het vuur van den vijand genoodzaakt was terug te trekken. Luitenant van Delden en twee inlandsche fuseliers waren bij dezen terug tocht gewond. Onmiddellijk na de ontvangst dezer tijding vertrok de 2* kompagnie van het 10e bataillon, onder kommando van den kapitein van Kriekendie gereed stond eene patrouille naar Penandingan te maken, naar Tebat Se roet, om daar hulp te verleenen. Deze kompagnie werd weldra gevolgd door een 60-tal bajonetten der le kompagnie van het garnizoens-bataillon onder kapitein van Heijningen, vergezeld van een houwitser met bediening onder luitenant Vervat, alsmede door den majoor Peereboom, die de lei ding van het geheel op zich zoude nemen. Bij aankomst ontwaarde men, dat hetgeen men niet had kunnen denken, evenwel geschied was: de vijand had de doeson werkelijk geheel versterkt en de openingen, die men vroeger in de bamboedoeriehaag gemaakt had, door eene sterke palissadeering gesloten, terwijl, zooals later bleek, tegen de omwalling flinke blindeeringen aangebracht waren. Dat alles moet groo- tendeels in nog geen 24 uren daargesteld zijn, want al moge men ook aannemen, dat de patrouille, welke Tebat Seroet in den morgen van den Igden bezocht, hare verkenning niet met de noodige nauwgezetheid ver richt heeften dus toen reeds met den arbeid begonnen wasbelangrijke en wezenlijke versterkingen hadden haar toch niet wel kunnen ontgaan.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1870 | | pagina 263