258
Van daar het bevel aan de 4e kompagnie van het 10e bataillon, om van
Tandjong Raman naar Gelong Saktie op te komen. Ook moest het deta
chement te Bandar alle beschikbare troepen boven de 100 man, benevens
den daar gestationeerden houwitser met bediening en de sappeurs opzenden,
terwijl aan den militairen kommandant te Lahat last werd gegevenom
zoo spoedig mogelijk 50 man van het onder zijne bevelen staande garnizoen,
en zooveel mogelijk munitie voor den houwitser naar Tebat Seroet te sturen.
Aan den civielen gezaghebber van Lahat werd verder verzocht, alle dispo
nibele gewapende politiedienaren naar Moeara Doea te zenden, ten einde
met de bewaking van de versterking en de doeson belast te worden, waar
door dan het grootste gedeelte van de aldaar gestationeerde 6e kompagnie
van het 10® bataillon naar Tebat Seroet zou kunnen oprukken. Boven
dien werd den kommandant van laatstgenoemde kompagnie opgedragenal
dadelijk 20 Europeanen naar die plaats te detacheeren.
Terwijl men alzoo maatregelen nam, om alle in de Pasoemah beschik
bare troepen voor Tebat Seroet te vereenigen, zag men tevens de nood
zakelijkheid in om eene versterking van Java aan te vragen. Men begreep
dat ervooral ook met het oog op den naderenden westmoessonkrachtig
gehandeld moest wordenen daartoe vroeg de expeditie-kommandant eene
vermeerdering van troepen, bestaande uit een geheel bataillon infanterie
en twee houwitsers met eenen grooten voorraad munitiehet laatste vooral
omdat de ondervinding geleerd haddat in de Pasoemah alleen artillerie
vuur in staat was, om de versterkte doeson, na behoorlijke insluiting, tot
overgave te dwingen.
Keeren wij na deze algemeene beschouwingen naar Tebat Seroet terug,
waarvan we, alvorens met het verhaal verder te kunnen gaaneene plaats
beschrijving dienen te geven.
De doeson heeft een langensmallennagenoeg peervormigen platten
grond, welke ongeveer in de richting van noord naar zuid is gelegen;
langs de westelijke lange zijde strekt zich een breed en diep, zwaar met
bosch en struikgewas begroeid ravijn uit, waarin de rivier de Selangis
stroomt, die even zuidwaarts van de plaats met de Deudan samenvalt.
Dit ravijn heeft vooral aan de zijde van de doeson zeer steile wanden.
De oostelijke zijde wordt door een vrij breed en ondoorwaadbaar moe
ras of tebat begrensddie bij de meest noordelijke en smalle punt van
de doeson zeer na aan den rand van het ravijn komt, en aldaar met een
meertje of waterplaats in de doeson gemeenschap heeft.
De zuidzijde is de breedste, doch was van stevige blindeeringen voor
zien terwijl de openingwelke hier vroeger in den auer-auerhaag ge-