283 Omtrent hun gehalte over 't algemeenis weinig bekendalleen weet men, dat zekere luitenant Rampio tijdens het Engelseh tusschenbestuur niet is overgegaan bij het Britsche leger, en in 1818 op nieuw als offi cier indienst werd gesteld, bij het toenmalige 26e bataillou infanterie. Na de herstelling van Nederland's onafhankelijkheid, werd in 1814 eene commissie benoemdbestaan ie uit den luitenant-generaal J. W. Janssens, en de kolonels J. van den Bosch, A. C. van Dieinen en H. M. de Koekom een rapport uit te brengenomtrent hetgeen in het belang der militaire macht op Java behoorde verricht te worden. Naar het oordeel dier commissie, werden toen voor het rustig bezit der kolonie vereischt: ongeveer 500 officieren, 5000 Europeanen en 5000 Inlanders. Inlandsche officieren daarbij aan te stellen, achtte die commissie niet dienstig; tenzij men daartoe moet besluiten, in tijd van nood, en dan nog' enkel eene keuze deed uit de zoons van vorstelijken huize. Al spoedig bleek het echter, dat dit denkbeeld moest opgegeven worden de werving der benoodigde 5000 Inlanders leverde namelijk zooveel moeie- lijkheden op, dat men zich gedwongen zag, den ijver der inlandsche wer vers aan te moedigen, door, hun de épaulet voor te spiegelen. Alleen ten gevolge dier toezegging, werden dan ook, in 1816, 5 in landsche le en 8 idem 2e luitenants benoemd, op het halve tracterneut hunner Europesche ranggenooten. Moedsbetoon noch militaire deugden waren bij hunne aanstelling in aanmerking genomen; zij stonden dan ook in geeneu deele gelijk met den Europeschen luitenant, maar vormden als het ware een verbindiugsscha- kel tusschen dezen en den inlandschen onderofficier en soldaat. Zonder dat men kan nagaan om welke reden, vermeerderde nu lang zamerhand het getal inlandsche officieren; in 1820 vinden wij er zelfs reeds een bij elke kompagnie infanterie; zij streklen echter niet in min dering van het getal Europesche of Amboinesche officieren (van deze laatste moet men, tot 1835, de inlandsche officieren wel onderscheiden), en ston den dan ook in dienstbetrekking of eenig ander opzicht in geenen deele met hen gelijk. In 1827 werd, ten gevolge der insmelting van het 3e bataillou, 20e af- deeling, het getal inlandsche officieren op 30, en in 1828, door de insmel- ting van het 14e bataillou infanterie, op 28 2e luitenants teruggebracht. Zoo ziet men langzamerhand de sterkte van het Indisch leger, en dus ook van het inlandsch officierskorps verminderen, totdat het jaar 1830 aanbreekt.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1870 | | pagina 290