286 overtuigende blijken, tegen de betrekkelijke weelde van zijn nieuwen rang niet bestand te zijn. Alras deed hij zich kennen als een scliuldenmaker en dronkaard, die, ten gevolge zijner buitensporige levenswijze, meestal kwartierziek was, zéér intiem met Javanen en Chinezen omging, en een slechten invloed op zijne landgenooten uitoefende. In 1840 werd hij dan ook reeds gesignaleerd, als een onnut wezen." Bestraffingen noch vermaningen vermochten hein tot beterschap te bren genzijne beoordeeling in 1841 was nog ongunstiger dan in het vorige jaar; en, daar hij bepaald den officiersstand tot schande verstrekte, werd Herman, in 1842, uit 's lands dienst ontslagen met een jaarlijkschen onderstand. Die ongelukkige proefneming had ten gevolge, dat men verder het denkbeeld, om ook Afrikaansche officieren aan te stellen, heeft laten varen. Ook met de iulandsche officieren was het legerbestuur in 1845 niet zeer ingenomenen werd zelfs het voorstel gedaanom de helft van de bestaande vacatures in dien rang te doen aanvullen door de aanstelling van Europesche onderofficieren tot 2c*a luitenant. Zuinigheid alleen verhinderde het voorstel te doen, langzamerhand alle iulandsche officieren te doen vervangen door Europesche. Het gouvernement wenschte echter geene vermindering van het iuland sche element, en stelde de vragen: of men dacht bij voortduring de vaca tures van iulandsche 2e luitenants, door Europeanen te doen vervullen, en of er geene pogingen werden in 't werk gesteld, om geschikte inlanders op te leiden voor den officiersrang? In antwoord hierop werd medegedeeld, dat de épauletten meestal door de Inlanders te velde verdiend werden, dat zij echter voor de inwendige en garnizoensdienst weinig deugdenen niet geschikt waren om gezag te voeren; terwijl er zich bovendien geen iulandsche onderofficieren in het leger bevonden, die in aanmerking konden komen voor den officiersrang, en zulks nog wel geruimen tijd zoo zoude blijven, niettegenstaande- men de meest mogelijke moeite aan hunne vorming besteedde. In de legerformatie van 1853 zijn dan ook geen iulandsche officieren meer opgenomenmaar werd hen daarentegen bij de toen voorgenomen doch onuitgevoerd gebleven oprichting der korpsen pradjoerits een zéér schoon vooruitzicht geopend. Alleen bij het garnizoens-bataillon van de stad Batavia waren uitgetrok ken 4 eerste en 8 tweede luitenants (iulandsche) en voor het garnizoens- bataillon ter Sumatra's Westkus' 8 iulandsche luitenauts. De militaire kommandant van dat gewest bracht echter tegen de laatste

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1870 | | pagina 293