289
volgen van superieuren, die het levenslicht nog niet hadden aanschouwd
toen zij reeds de épaulet droegen.
Wij zouden het echten zeer aanbevelingswaardig vinden, wanneer men
trachtte, goed ontwikkelde inlandsche jongelingen, gelijk men er reeds aan
treft onder de zoons van regenten, als volontairdingende naar den rang
van oflicier, aan liet leger te verbinden; hun de gelegenheid openstelde,
om zich bij hun korps, dan wel op de militaire school te Meester-Cornelis,
voor het officiersexamen te bekwamen, hen als volontair volkomen dezelfde
voorrechten toekende, als aan de Europesche volontairs, maar hen dan ook
later, na eene eventuëele benoeming tot officier, in geen enkel opzicht
ten achter stelde bij hunne Europesche collega's.
Dat echter in den tegenwoordig en toestand de inlandsche militair reeds
met hart en ziel zoude verlangen naar het verwerven van den officiers
rang, zooals men dit ziet van den beschaafden Europeschen militair, wien
de épaulet als eene schitterende belooning voor inspanning en studie toe
lacht, verineenen wij met grond te mogen betwijfelen.
Wij kennen, bij de algemeen erkende zorg, die in het Indisch leger
aan het lager schoolonderwijs wordt besteed geen enkel voorbeeld dat een
iulandsch onderofficier of korporaal zich ook slechts de meest gewone in
spanning des geestes getroostte; integendeel zag men menigmalenhoe
zelfs de meest ontwikkelden moeten gedwongen worden van de hun aange
boden gelegenheid, 0111 iets te leeren, gebruik te maken.
Dat gemis aan energie, aanleg en volharding kenmerkt trouwens, he
laas genoegzaam nog de geheele Indische maatschappij.
Zie slechts de voortbrengselen barer industrie, hare scheepvaart; hoe
primitief en gebrekkig alles nog is, en nagenoeg op dezelfde hoogte, als
voor jaren geleden, niettegenstaande het niet aan leerrijke voorbeelden en
goede leiding heeft ontbroken.
Wel kwamen sommige individuen vrij spoedig in sommige takken van
industrie op een zekere hoogte, doch daarop bleven zij dan ook staan, ja
vervielen niet zelden weder tot hun vorig peil, zoodra het noodige toezicht
ontbrak.
Het zij echter verre van ons, uit het vorenstaande de gevolgtrekking te
willen putten, dat het niet^mogelijk zoude zijn, in den vervolgeden
thans bestaandenvoorwaar treurigentoestand te verbeteren, en deugdelijke
flinke inlandsche officieren te vormen; doch daartoe dienen dan ook af-
doendemaatregelen te worden genomenen in de éérste plaats de volks-
vertegeniooordiging zich de zaak der inlandsche volksbeschaving ten zeerste
aan te trekken.