'294
Het eerste heeft betrekking op den veldtocht van 1805. Het eerste
gedeelte van dien veldtocht, van Boulogne tot Ulm, is eeue strategische
operatie van verbazingwekkende juistheid, die nauwkeurig moest terug te
vinden zijn in de orders van den keizer; welnu, in de Correspondance is
deze veldtocht niet te ontwarren. Men vindt er wel bevelen in weder
gegeven waarvan verandering in de omstandigheden de uitvoering belet
heeft, maar de werkelijke orders staan er daarentegen niet in, daar de
commissie zeker gedacht heeft, dat zij slechts reeds vroeger medegedeelde
orders herhaalden en //bijgevolg"gelijk het verslag zich uitdrukteen
//dubbelen post" vormden.
Dit //bijgevolg" is niets minder dan waar. Eene marschorder die ver
nieuwd wordt, en eene andere dagteekening draagt, vormt in het geheel
geen dubbelen post" met de vroeger gegeven order, vooral in zulke ope
raties, als die waarvan wij spreken, en die zooveel werkzaamheid en
juistheid vorderen. Dezelfde leemten worden in verschillenden graad aan
getroffen bij alle veldtochten, en alleen de ongekunstelde bekentenis van
de commissie verklaart het schijnbaar gebrek aan samenhang, dat de brief
wisseling in zekere krijgsoperatiën laat heerschendie wonderen van orde
en van wetenschap waren.
Het tweede voorbeeld heeft betrekking op de godsdienstzaken, die eene
zoo groote rol in de geschiedenis van Napoleon gespeeld hebben. Het
belangrijke werk van d'Haussonville, Egli.se romaine et le premier empire,
is vol van brieven van Napoleongewichtige en karakteristieke brieven, die
niet in de Correspondance staan. Dit feit en andere van dien aard hebben
aanleiding gegeven tot een bedenkelijk verwijt, luide en ondubbelzinnig
genoeg geuit, om ons te veroorloven het hier te herhalen zonder op ons
te nemen het te beoordeelen. Men heeft aan deze half-officièele uitgaaf
kunnen verwijten, geen werk van goede trouw te zijn.
Wat de geschriften van Napoleon op St. Helena aangaat, die bij de
correspondance ingelijfd zijn, weidt de commissie met zelfbehagen uit over
de volmaakte echtheid van de door haar openbaar gemaakte. Reeds vroe
ger werd in le Temps van 10 Januari 11. aangetoond, dat het Projet
dlorganisation de Tarniée en het Traité de fortification de cam.pagnein
het XXXIe deel gelascht, onechte stukken schijnen te zijn, even zwak in
denkbeelden als in stijl.
De commissie draagt van deze critiek kennis, en toch antwoordt zij
er op, door zich geluk te wenschen met het voorrecht, dat haar ten deel
is gevallen //zich handschriften te verschaffen, die voor de nakomelingschap
de kracht hebben van een geloofsartikel."
Dit welwillend oordeel zal niet algemeen worden goedgekeurdde hand-