DE EXPEDITIE TEGEN DE PASOEMAHLANDEN. Vervolg van blz. 2(14). Gedurende de belegering van Tebat Seroet was het ook in de overige landstreken der Pasoemah zeer onrustig geweest. Te Bandar was men dezen tijd alle nachten verontrust, terwijl de vijand den rivierovergang bij Singa Najik ook weder bezet had; daar onze troepen dien altijd van twee kanten van Gelong Saktie en van Bandar konden naderen, bleef' echter de communicatie langs dien weg open. De spoedige val der versterking Tebat Seroet maakte onzen toestand aanmerkelijk gunstiger. Al spoedig vernam men dan ook, dat de oploop in de Moesie Oeloe niet zulke ernstige gevolgen had gehad als men aan vankelijk vreesde, en de Goemaij bleef rustig. De Pasoemahers hadden zich echter, volgens ingewonnen berichten, nog versterkt in Moeara Sindang, Gedong Agong en Pandan Arang ïlir. Deze doesons moesten alzoo nog genomen worden, doch alvorens men daartoe kon overgaan, diende de geheele landstreek tusschen de Lematang en de boveu-Selangis bezocht en tot volkomen onderwerping gebracht te worden. Gebrek aan koelies, waarvan een groot gedeelte bij het eindigen van het eerste gedeelte van den krijg naar hunne woonplaatsen teruggezonden was, belette echter voor het oogenblik iets belangrijks te ondernemen. Kvenwel achtte de expeditie-kommandant het noodig, nogmaals op zijn voorstel, om een geheel bataillon versterking te zenden, aan te dringen, op grond dat men niet kon weten, wat de uitslag zou zijn der operatie tegen Sindangwaar zich toean Paradipo bevonden of de Ampat La- 20

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1870 | | pagina 304