314 tigen vuurstraal den bok en bereikte, volgens schatting, den afstand van nagenoeg 2000 pas; tevens, voor zooverre het bedekte terrein de waarne ming toeliet, nauwkeurig de aangegevene richting volgende. De granaat sprong met zeer doffen slag, waardoor men vermoedde, dat de pijl in den grond was gedrongen met eene kracht, welke hem, zoo het terrein minder hellend was geweest, zeker verder zou gedreven hebben. "Van de drie sehietpijlen, respeetivelijk onder 2", 4" en 6" elevatie op den bok geplaatst, en even als de worppijl ontstoken, zijn de beide eersten m t zeer vlakke bogen tot op ongeveer 400 en 600 passen nauwkeurig in de verlangde richting voortgegaan, terwijl ook de beide granaten gespron- gen zijn. De derde schietpijl verliet eveneens inet kracht den bok, doch liet den lat achter, waardoor alle goede uitwerking natuurlijk verloren ging. De uitwerking der andere pijlen kon men door de bedektheid van het terrein niet verder nagaan; zeker is het evenwel, dat het vuur des vijands, na het springen der granaten van de pijlen, geruiinen tijd ophield. De uitslag dezer proeven is dus vrij voldoende; daaruit blijkt, dat men, vooral met het oog op het gemakkelijke transport van de vuurpijlen, daarvan zeker wel een goed gebruik zal kunnen maken bij oorlogen in geaccidenteerd terrein, waar het vervoer, zelfs van licht geschut met af- fuitnge, altijd nog al groote moeiel ijk heden kost. Oji den 4J™ October kwam de halve Afrikaansche koinpagniewelke aan het 5C bataillon toegevoegd en oorspronkelijk voor Tebing Tinggi bestemd was, in het hoofdkwartier te Gelong Saktie aan. De berichten, welke zij uit de Moesie Oeloe medebracht, waren zeer gunstig. De berichten der verschillende kolonne-kominandanten in de Pasoeinali waren ook vrij geruststellend; alleen in de Semidang werd Tebat Salak nu en dan door enkele muitelingen beschoten. Kapitein van Krieken stelde, tengevolge van een ontvangen bericht, dat de pangeran van Padjar Boelau zich met zijne familie te Negeri Rnija m de Oeloe Manna zou bevinden, voor, hem te machtigen, van uit Tan djong Kemoeniug eenen tocht naar die landstreek te maken. Daar genoemde officier vroeger den tocht naar de Oeloe Manna medege maakt had, werd nern de gevraagde machtiging verleend, en tot versterking zijner koloune, 2 officieren en 56 Afrikanen naar zijn bivouak gezonden. Vei der vernam tnen, dat zekere Pirahoen Poeijan de bevolking in de Goemaij aanzette tot eenen inval in de Seinundo, meer bepaald tegen de doeson Poeloe Panggong. Hoewel dit gerucht nog niet als waarheid kon worden aangenomen, zond de éspeditie-kominandant evenwel, in overleg

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1870 | | pagina 321