315
met den resident aan den kapitein Benschop, wiens kolonne liet naast bij
de Semundo gelegen was, bevel, om bij fijds eene kolonne van SO n 90
bajonetten naar de bedreigde landstreek te diri^eeren.
De kolonne naar de Oeloe Manna vertrok den 8st™ October van Tan
djong Kemoening, nam baren weg over Tandjong Kling, alwaar men, om
het oogmerk van den marsch zoo lang mogelijk geheim te houden, zich
pas van gidsen voorzag, en arriveerde den 10<len des morgens, na een
zeer vermoeienden marsch, door het Barisangebergte bij de in de Oeloe
Manna gelegen doeson Negeri Raija, alwaar men besloot voorloopig te
verblijven, ten einde van daaruit de verschillende in den omtrek gelegen
doesons te bezoeken.
Onderweg naar de Oeloe Manna had men geene vijandelijke ontmoe
tingen, en in de landstreek zelve werd de kolonne overal goed ontvangen.
Omtrent de schuilplaats van den pangeran Tommegong ontving men
echter geene nadere berichten, doch wel deden eenige andere voortvluch
tige hoofden, waaronder de pangeran van Karang Dalo, een zeer invloed
rijk persoon, onderhandelingen openen, om in onderwerping te komen.
Den 14<len October verplaatste de kapitein van Krieken zijn bivouak
van Negeri Raija naar Talang Tinggi, welke laatste plaats gunstiger ge
legen is dan de eerste voor het bezoeken der verschillende doesonin "de
Oeloe Manna.
Den volgenden dag stelde zich de pangeran van Karang Dalo met zijn
vrouw en broeder, na toezegging van lijfsgenade, in zijne handen, en werd
even als eenige hoofden der Oeloe Manna, die zich aan het verbergen
van opgestane hoofden uit de Pasoemah Lebar hadden schuldig gemaakt,
den 2ostei, October onder behoorlijk geleide naar Gelong Saktie gezonden,'
ten einde zich aldaar bij het hoofd van het gewestelijk bestuur te ver
antwoorden.
De patrouille, welke hen begeleidde, kwam den 25st<m ter bestemder
plaatse aan.
Toen de kapitein van Krieken zekerheid had bekomen, dat de pange
ran Tommegong zich niet meer in de Oeloe Manna schuil hield, doch
waarschijnlijk naar de Pasoemah Lebar gevlucht was, en nadat de meeste
doesons in eerstgenoemde landstreek bezocht en ontmanteld gevonden wa
ren, keerde hij den 27^» October naar Tandjong Kemoening terug.
In de Seinidang bad men inmiddels ook weder druk gepatrouilleerd.
Dagelijks vernam men daar voortdurend allerlei onrustbarende geruchten,
vermeldende dat de Semidangers de eene of andere door ons bezette doeson'
zouden aanvallenof op den een of anderen dag een algeineeiien aanval