329 en alleen nu en dan de aandacht gevestigd op soinmige feiten, waar we zulks, voor hein die de expeditie wil bestudeeren, wenschelijk achten. Wij hopen, dat wij onze taak naar onze beste krachten volbracht en daardoor eene bruikbare bijdrage geleverd zullen hebben tot de geschie denis van het Indische leger, waarin de Pasoemahexpeditie voorzeker eene schoone bladzijde beslaat. Mocht al, naar onze meening, de leiding der zaken aan onze zijde nu en dan gegronde redenen tot aanmerking gegeven hebbenen misschien wel daardoor soms eene minder goede houding onzer troepen ontstaan zijn, toch zijn er ook vele schoone feiten voorgevallen, het Indische leger ten volle waardig; terwijl de volharding en goede geest onzer troepen bij de meermalen zeer vermoeiende tochten allen lof verdient. Ook de vijand, dien wij te bestrijden hadden, verdient ten volle oijze achting; de verdediging van PenaudinganKotta Agong en Tebat Seroet, maar vooral die van Moenter Alam zijn feiten, waarop de Pasoemaher met rechtmatige trotschheid kan wijzen. En al kunnen we den opstand, 11a de eedsaflegging bij. Penandingan op den 21steu Juni 1866 niet goed keureu, wij mogen bij ons oordeel daarover niet uit het oog verliezen, dat zooveel beschaafde Europesche natiën ook herhaalde malen eenmaal gesloten tractaten verbroken hebben, en dat de Pasoemaher streed voor wat hem het dierbaarste is, voor zijne vrijheid. Bovendien gelooven wij, dat de laatste periode van den opstand meer een strijd geweest is tegen rondzwervende benden, samengesteld uit dat gedeelte der bevolking, dat, door den krijg van have en goed beroofd, niets te verliezen had en zich dus gemakkelijk door eerzuchtige hoofden als ParadipoPirahoen en an dereu aanzetten liet tot eenen opstand, die hun allicht eenig voordeel aanbrengen konde. Wij besluiten met den wensch, dat de Pasoemahers, door onze meerdere beschaving en kennis voorgelicht, en tot hoogere ontwikkeling, waarvoor zij zoo vatbaar schijnen, opgeleid zullen worden en daarin alzoo eenige vergoeding zullen vinden voor de vrijheiddie onze overmacht hun ont nam. 22

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1870 | | pagina 336