Daarenboven, om goed te oordeelen, dienen de vergelijkende eenheden der statistieke opgaven dezelfde te zijn, en dit is, zooals uit het aangehaalde voorbeeld van het Engélsche leger in den laatsten winter van den Krim- oorlog kan blijken, ook niet geheel het geval. Echter de stelling, zooals zij daar staat, is in mijn oog een axioma. Wel laat ik daaruit bij mijne verdere redeneeringen de zedelijke belangen en het menschenrecht weg, doch niet uit minder gevoel, maar wel omdat ook de geschiedenis bewijst, dat in onze thans zoo uitnemend practische maatschappij alleen aangetoond belang tot verbetering kan leiden. Lezen wij uit dat standpunt na, wat van onze hospitalen en hun aan kleven gezegd wordt. In de eerste plaats zegt schrijver zijne meening over het kwartierziek zijn, waarmede ik in zooverre instem, dat men nimmer iemand in het kwartier moet behandelen, voor wiens herstel rust, dieet of zorgvuldige, verpleging uoodig is. Er zijn echter zoovele gevallen dat iemand geen dienst doen kan, zonder dat zijne kwaal of zijne ongesteldheid ernstig genoeg is om hem in het hospitaal te doen opnemen. De geneesheer moet zich geene rekenschap behoeven te geven of de soldaat gaarne of niet gaarne in liet hospitaal is. Hij neemt in liet hospitaal op, wat noodig isen behandelt buiten, wat geene opneming noodig heeftde zoogenaamde malengers worden den kömpagnies- of bataillonskommaudant aangewezen, die verder wel voor hunne verpleging zal zorgen. Ik heb nooit over de regeling, zooals ze thans is, bijzonder hooreu klagen, doch aangenomen dat ze slecht is, wat dan in de plaats? Een afzonderlijk locaal voor kwartierzieken Dit blijft ook bij L, onbeslist. '/De oppassende soldaat heeft een verklaarden afschuw van het hospitaal. //Waarom //Omdat zijne vrouw en kinderen zonder geldelijke hulp achterblijven." Ik geeft dit als regel niet toe; is het wel juist dat, ten minste de Eu- ropesche soldaat, niet zelden kinderen heeft? En zouden de kameraden niet voor die kinderen zorgen? Bij de inlandsche kompagnien is daarin volstrekt geene moeielijkheid, en ook bij de Europesche heb ik er nimmer ernstig over hooren klagen. Ik ben er volstrekt geen voorstander van, om het hospitaal-verblijf zoo aanlokkelijk te maken. Zoo als het nu is, hebben wij al last genoeg van personen, die bij de geringste bestraffing of dienst-oplegging, welke niet naar hun zin is, troost zoeken in het hospitaal. Vol tractement, of slechts eene kleine inhouding, dat zou hun bevallen. 333

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1870 | | pagina 340