350
bracht bij de Romeinen de oorlogsgebruiken der Grieken overvan dien
tijd af verrees de krijgswetenschap der Romeinen uit hare geboorte, en
kwam al spoedig tot groote ontwikkeling.
De wijze van oorlogvoeren der Grieken vond reeds dadelijk hare toe
passing in de oorlogen, door genoemden koning tegen de Latijnen, Sa-
bijnen en Etrusken gevoerd.
In de latere oorlogen der Romeinen onder het bestuur der consuls,
maar vooral na den krijg tegen Pyrrhus en den 2™ Puuiscben oorlog,
nam de krijgswetenschap bij hen eene hooge vlucht, zoodat zij in dit
opzicht reeds spoedig hunne eerste leermeesters de Grieken overschaduwden.
De manipels, die een onderdeel uitmaakten der legioenen, hadden
hunne speciale officierenbelast met de instructie der troepen, de dage
lij ksehe dienstregeling, de krijgstucht, het traceeren der kampen, het
schrijven en overbrengen der orders, enz.
Van den tijd van Augustus vinden wij opgeteekend (door Mezeray. dat,
wanneer een legerkorps vereenigd was, niet alleen de bevelen van den
veldheer of' generaal werden opgevolgd, maar ook de legaten, prefeeten
en veldmaarschalken tot het geven van bevelen gerechtigd waren. Dele
gaten waren den veldheer als hulp en raadgever toegevoegden men kan
hen dan ook als chefs van den generalen staf beschouwen.
De consulaire legers kenmerkten zich steeds door eene uitmuntende
slagorde, door goed berekende en geconcentreerde troepenbewegingen, door
de keuze van gunstige stellingen en, wat vooral voor dien tijd van niet
minder beteekenis is, door een oordeelkundig gebruik der reserves, waarvan
de Romeinsche geschiedschrijver Vegecius (386 n. C.) de eerste toepassing
aan de Lacedemoniërs toeschrijft.
In dat alles herkent men ook bij de toenmalige Romeinen duidelijk
het aanwezen en de leiding van eenen generalen staf.
Intusschen blijkt niet, althans tot aan het keizerlijk tijdvak, dat de
Romeinen, evenals de Grieken, militaire scholen hadden voor de opleiding
hunner toekomstige bevelhebbers.
I hans tot een later tijdperk overgaande, merken wij opdat de generaal
Joachim Ambert eenen generalen stal ziet in de vroegere hofmaarschal
ken, graven, hertogen, séne'chals, connétables en grootmeesters.
Bij de Franken waren onder het eerste of Merovingische stamhuis
(440 752) de Maires du palais (Majnres domus), als officieren der kroon,
niet alleen met het beheer der hot houding belast, maar zij waren ook
luitenant-generaal van het koningrijk en opperbevelhebber der legers, en
hadden in laatstgeuielde hoedanigheid, ook weder bijzondere officieren on
der hunne bevelen.