401 de wetenschappelijke eischen veel lager stellen; door hunne meerdere prac- tische kennis vergoeden zij de mindere theorie. Maar het is een feit, en de lieer B. ontkent zulks ook nietdat tegenwoordig de meeste élèves der artillerieschool nimmer bij den troep gediend hebben en dus noodzakelijk, èn in theorie, èn in practijkten achteren zullen staan bij de officieren die te Breda worden gevormd. Dit. is, naar onze meening, tegen het belang van den dienst en mag dus niet plaats hebben. Gaarne erkennen wij, dat de artillerie uitstekende officie ren telt, die een sieraad van hun wapen zijn, ofschoon zij nimmer de Bredasche krijgsschool bezochten, doch dezen hebben zich als officier vérder ontwikkeld, eu zich met inspanning toegelegd op de verkrijging der ken nis die hun, toen zij officier werden, nog vreemd, maar toch noodig was. Wij voor ons hechten er in principe zeer weinig aan waar de noodige inate van kennis verkregen wordt, als zij maar aanwezig is; maar liet erlangen daarvan is stellig vrij gemakkelijker en zekerder aan de akademie dan daarbuiten. Wij dweepen daarom nog niet met Breda; het onderwijs, althans zooals wij liet gekend hebben, zouden wij minder in pompend, meer ontwikkelend wenschenmaar in vergelijking mét de hulp middelen waarover men daar en hier kan beschikkengeven wij toch de voorkeur aan het onderwijs daar, dan aan de artillerieschool, waar één officier met alle lessen belast is, en dat onmogelijk goed kan doen. De lieer B. zal de eerste zijn om dit te erkennenen wel willen gelooveii (lal, wij hiermede volstrekt geen twijfel aan zijne kunde en geschiktheid bedoelen. Wat wij dus zouden wenschenis eene gelegenheid voor onderofficieren der artillerie, om zich voor het officiersexamen te bekwamen, op dezelfde wijze als de militaire school te Meester-Gornelis zulks voor de infanterie is; wellicht zouden beide inrichtingen samen verbonden kunnen zijn waar door het bezwaar opgeheven zou worden, dat één officier, als een soort van - uni versaal kop", in de meest heterogene takken van wetenschap onder wijs geven moet. Verder, als voornaamste middel tot aanvulling, opleiding te Breda. De heer B. vreest, dat de akademie in de toekomst ueen voldoend aantal officieren der artillerie en genie zal kunnen leveren. Wij deelen die vrees niet; voor deze wapens bestaat in Nederland naar het schijnt nog al sympathie, en steeds waren daarvoor meer aspiranten dan plaatsen. Zoo het aantal aspiranten in 't algemeen vermindert wat nu reeds het geval is dat zal dit, naar onze overtuiging, hoofdzakelijk op de infanterie drukken. Dat thans bij de genie een incompleet van 4 of 5 luitenants bestaat, bewijst niet tegen deze stelling; bij een klein korps ruig mende

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1870 | | pagina 411