410
hun werkkring bepaald was afgebakend, toenmaals den dienst verrichtten,
die tegenwoordig uitsluitend aan een en generalen staf wordt opgedragen
De kwartiermeesters-generaal waren toenevenals nu bij de legers waar
die betrekking nog bestaat, belast met de inkwartiering en legering der
troepen, hun onderhoud, ook wel met de verkenningen en regelingen der
marschen.
Gedurende de oorlogen, in en na 1672 gevoerd, en die in 1679 door
den vrede van Nijmegen een einde namen, hadden de Fransche legers
onder den toenmaligen oorlogsminister Louvois eene aanmerkelijke uitbrei
ding, en tevens eene meer regelmatige samenstelling ondergaan, waardoor
op dat tijdstip ook de behoefte aan eenen bepaalden generalen staf werd
geborenom met de invoering dezer legerhervormingen te worden belast.
Zoowel toen als later was dit korps echter van geheel tijdelijken aard;
bij den oorlog in het leven geroepen, werd het na den vrede weder
afgedankt.
In den zevenjarigen oorlog (1756—1763) werd, behalve de guides te
voet en te paard, een afzonderlijk troepenkorps (eenige bataillons) aan
den chef van den generalen staf toegevoegd, om voor verschillende wer
ken en tot dekkingsdetachementen te worden gebezigd. Ofschoon erkend
werd, dat de generale staf gedurende dien oorlog, en vooral gedurende
de veldtochten van 1761 en 1762, uitmuntende diensten had bewezen,
kwam, of wilde men nog niet tot de overtuiging komen, dat zulk een
korps, om zich steeds voor zijnen veelzijdigen en moeielijken werkkring
te kunnen bekwamen, ook in tijd van vrede een integreerend deel der
legers behoort uit te maken.
De vrede van Parijs in 1763 had dus weder het ontbinden van den
gedurende den oorlog gevormden en ondervindingrijken generalen staf ten
gevolge; een maatregel, door den anders zoo verdienstelijken minister van
oorlog, den hertog van Choiseul, genomen, en te meer afkeuring verdie
nende, omdat hem bij verschillende memoriën de moeielijkheid was aan
getoond, om na eenige in vrede doorgebrachte jaren, zulk een korps te
reorganiseerendaar immers de daarvoor te bezigen officieren eerst na 2
of 3 jaren op de hoogte konden zijn van hunnen werkkring, terwijl het
toch noodig was, bij het uitbreken van den oorlog dadelijk over goede
stafofficieren te kunnen beschikken.
Bij die memoriën werd tevens aangegeven, hoe de stafofficieren in tijd
van vrede nuttig bezig gehouden en geoefend konden worden.
Bij dit overzicht hebben wij de werken van Grimoard, Lavarenne, Rocquancourt,
Labaüme cn de door die schrijvers gevolgde bronnen (o. a. de Memoires du Marquis de
Teuquières) geraadpleegd.