421 meister) met den titel van inspecteur-generaal. Behalve met de directie der gewone stafwerkzaamhedenis hij ook directeur van de speciale bu reaux van het oorlogs-ministerie, en heeft hij' het toezicht over de krijgs school en het militair geographisch instituut. Hij is alzoo belast met vele zaken, die niet tot zijn eigenlijken, reeds zoo omvangrijken werkkring behooren. In vredestijd telt de Oostenrijksche generale staf: 1 inspecteur-generaal (Eeldzeugmeister)4 generaals, 20 kolonels, 55 majoors, 64 kapiteins le klasse, 21 kapiteins 2e klasse; totaal 165 officieren. Bovendien nog 1-39 subalterne officieren als adjoints, en 8 officiereu en 1 militair geëm ployeerde, tijdelijke adjoints. De stafofficierendie aan de ambassades zijn toegevoegdworden boven dit sterlctecijfer gerekend. Het korps wordt voltallig gehouden uit de subalterne officieren van alle wapens van de krijgsschool herkomstig, die een brevet van geschiktheid verkregen en drie jaren bij den troep gediend hebben. Zij zijn aanvan kelijk officieren-adjoints. Na twee jaren stafdienst, of als adjudant bij de brigades en divisiën dienst te hebben verricht, worden zij bij vacature tot kapitein bij het korps bevorderdwaarbij zij blijven tot aan den rang van majoor. Bij bevordering van een majoor van den staf tot luitenant-kolonel gaat hij als zoodanig weder bij den troep over, waartoe op de 7 luitenant kolonels plaatsen steeds één vacant wordt gehouden. De kolonels en luitenant-kolonels worden uit die rangen bij het leger getrokken; meestal worden daartoe echter degenen gekozen, die vroeger reeds bij het korps dienden. De instructie der officieren van den staf is niet meer in verhouding tot den vooruitgang in de krijgswetenschappen gedurende de laatste jaren. Op eene toepassing der spoorwegen en telegraphie voor oorlogsgebruik legt men zich niet toe, en ook van de waarschijnlijke oorlogsterreinen voor het Oostenrijksche leger en eventuëele krijgsoperatiën wordt geen bijzon dere studie gemaakt. Sedert December 1868 zijn in het korps reeds eenige wijzigingen ge bracht, die echter van weinig beteekenis zijn, vooral wanneer men in aanmerking neemt, dat de Oostenrijksche generale staf eene geheele reor ganisatie dringend behoeft. In Italië dagteekent de organisatie van den generalen staf van 3 jaren herwaarts (11 Maart 1867), en, ofschoon uit een wetenschappelijk oogpunt geheel voldoende aan de tegenwoordige eischen, kleeft haar toch het na-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1870 | | pagina 431