425
Die bewering is wellicht niet zonder gronden ofschoon het eene zekere
waarheid is, dat men in een klein leger van officieren in het algemeen,
en van de stafofficieren in het bijzonder, meer kennis moet vorderen dan
van de officieren van een leger zooals het IFransche, zoo vermeenen wij
toch ook, dat, te oordeelen naar het vastgestelde programma (het examen
is daarvan somwijlen slechts een flauwe weerklank), van den Nederland-
schen stafofficier te veel wetenschappelijke kennis gevorderd wordt, en de
practische geschiktheid te zeer op den achtergrond is gekomen.
Ter verkrijging van die practische geschiktheid zal men bij toekomstige
te voeren oorlogen, in navolging van hetgeen bij alle legers geschiedt, ook
de Nederlandsche stafofficieren daaraan moeten laten deelnemen. Het dwaze
denkbeeld, dat daardoor de neutraliteit geschonden zou kunnen worden,
moet dan ter zijde worden gesteld, want voor Nederland behoeft die
vrees evenmin te bestaan als voor andere staten, daar elke oorlogvoerende
mogendheid wel zal begrijpen, dat zulks geschiedt alleen voor instructie
der officiereuzonder andere bijoogmerken.
Wij zullen ons hierover echter in geene verdere beschouwingen verdie
pen, maar thans tot de behandeling van het tweede gedeelte van dit op
stel overgaan.
Wordt vervolgd.)
28