436 der bezittingen is die voorwaarde, hoewel in mindere mate, natuurlijk ook van kracht. Kunnen wij op die trouw niet rekenen, dan is het behoud van de kolomen bepaald onmogelijk, zoowel bij een algemeenen opstand tegen ons gezag, te meer nog bij het bestrijden van eenen buitenlandsche vijand. Ons leger bestaat voor bijna de helft uit Javaneneen vierde gedeelte zijn Europeanen en het overige wordt uitgemaakt door AmbomezenAfri- Ka7ieiiMaclurezen en Boeginezen. Een opstand op Java, in de Vorstenlanden vooral, is zeer gevaarlijk en zoude voor ons gezag de nadeeligste gevolgen hebben, omdat dit zoo steik bevolkt eiland onzen grootsten, zoo niet eenigen steun uitmaakt voor iet, behoud, zoowel van onze opperheerschappij over de Oost-Indische ei andenals van de voor Nederland onmisbare opbrengsten. I" het veronderstelde geval zoude wij, wel is waar, volstrekt niet weêr- Joos zijn, de opstandelingen met de overige natiën uit het leger geducht het hoofd kunnen bieden eu hun zelfs nederlagen kunnen toebrengen, maai aan onzen kant staat iedere overwinning gelijk aan een verlies, om dat de aanvulling van gesneuvelden en buiten het gevecht gestelden, slechts op öe lokkige wijze kan plaats hebben, terwijl de tegenpartij daartoe stof 111 overvloed heeft. Houden wij ons staande met eene geringe macht, welke in het begiu van de onlusten niet hooger kan gesteld worden dan op 10000 strij- cers, dan toch is het niet te verwachten, indien de opstand gemeend is, dat wij, zelfs bij aanvoer van troepen uit Nederlandons op den duur tegen eene bevolking van twaalf millioenen zielen staande houdenomdat ie aanvoer, zelfs door het kanaal van Suez, met groote moeielijkheden en enorme kosten gepaard gaat; bovendien is Nederland niet in staat om 20 a 30000 flinke soldaten naar de koloniën over te brengen, welk getal in iet gesteld geval noodig zou wezen oin afdoende overwinningen te behalen en de voordeelen daarvan te behouden. Op oneenigheid tusschen de verschillende inJandsche hoven moet zoo grit met meer gerekend worden; tegenwoordig zijn de leden van de vor stelijke faoulieii op Java ten nauwste met elkander vermaagschapt, ook met die der Madurescke rijken, zoodat op deze natie zelfs voor het leve ren van hulptroepen weinig staat kan gemaakt worden. Bij de Europesche staten mogen familiebetrekkingen tusschen vorstelijke huizen bij het voeren van oorlogen bitter wemig te beteekenen hebben voor een bondgenootschap, m Indie daarentegen zeer veel, want de bevolking is hier nog slaafs gehecht aan zijne hoofden, en heeft voor dezen een onbeperkten eerbied, tenge volge waarvan onze invloed op den minderen Javaan in bet niet verzinkt.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1870 | | pagina 446