460 zeer gering aantal als vaste ingezetenen beschouwd worden; op enkele uitzonderingen na, zijn zij in de koloniën gekomen, om op de een of an dere wijze fortuin te maken; civiele en militaire ambtenaren repatriëeren bijna allen, zoodra zij in het genot zijn geraakt van een pensioen, waar van zij vermèenen in het vaderland goed te kunnen leven; handelaren, industriëelen en andere particuliere personen vertrekken naar Europa, in dien een voldoend kapitaal lien in de gelegenheid stelt, om in het geboor teland een heerlijk en genotvol leven te leiden; sommigen, die de waarde van het geld niet op prijs weten te stellen, en door eene te weelderige le venswijze hun fortuin spoedig zien wegsmelten, komen terug, ten einde' weer een beursje te maken en dan op nieuw een land te verlaten, alwaar het geld door goed werken en het betoonen van wilskracht, zoo gemakke lijk te verdienen valt. Tn tijd van oorlog kan op laatstgenoemde personen dus niet veel staat worden gemaakt; evenwel blijft de verplichting toch op hen rustenom tot verdediging van het land hunner tijdelijke inwoning de wapens op te vatten, ten einde voor de belangen van het gouvernement zoo noodig te strijden. Ontegenzeggelijk zal het Nederlandsch bestuur in tijden van gevaar daarentegen eene grooten steun vinden bij de afstammelingen van Europe anen die hier geboreu en ook voor het meerendeel in de koloniën voor goed gevestigd zijn; hun aantal kan geru stel ijk op 20000 hoofden gesteld worden; hieronder bevinden zich stellig 4000 weerbare mannen, die onder het bevel van daartoe geschikte officieren, en door toevoeging van kader uit het leger vereenigd, vier flinke bataillons vrijwilligers zonde daarstellen. Dat inlandsche kinderen zich in het gevecht goed zullen gedragen, daaraan behoeft geeu oogenblik te worden getwijfeld; eene groote menigte hunner zijn immers 'steeds in. de gelederen aanwezig, en hebben zich in het vuur zoodanig gehouden, dat er velen waardig werden gekeurd 'tot ridder der Militaire Willemsorde te worden benoemd. Bij het leger be vinden zich een tal van officiereu, die in het land geboren zijn; de generaals de Brauw en Meis waren ook inlandsche kinderen; beiden droegen met eere de gesterde epaulet, en mochten fier de goed versierde borst toonen, waarop, naast andere eereteekens, eene welverdiende Willemsorde 3e klasse prijkte. Een bewijs, dat het inlandsch kind, behalve dapperheid, ook ver standelijke vermogens bezit, en door geestelijke ontwikkeling het in de maatschappij zeer ver brengen kan. Slaat men het oog op de rij der hooggeplaatste civiele ambtenarendan ziet men onder deze bijna even veel inlandsche kinderen als volbloed Europeanenallen personendie het vertrouwen van het gouvernement ten volle waardig zijnen die, wat beschaving betreft, voor niemand behoeven te wijken.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1870 | | pagina 470