490 maar vóór hunnen arbeid de kantine voorbij te loopendat zou hun onmogelijk zijn. Wanneer wij die kwade gewoonte konden uitroeiendan zouden wij veel voor den gezondheidstoestand, van den soldaat gewonnen hebben, want hoe dikwijls hebben wij het opgemerkt en elkander o. a. bij cholera-epidemiën gezegd, dat het juist die lichamen a Veau-de-vie zijn, welke het eerst ingerekend worden Ik ben volstrekt geen afschaffer; integendeel, een borrel op zijn tijd doet mijns inziens goed, vooral bij expedition en op bivouac, maar tusschen dien borrel op zijn tijd, en den altijd gelegenen tijd van een jenever-drinker, is eene wijde kloof. Maar kunnen wij daaraan wel iets doen, wanneer de man zich niet strafschuldig maakt? Ja zeker kunnen wij er wat aan doen, zoowel materieel als moreel. In de eerste plaats zij het onze zorg, dat de soldaat 's morgens een goed ontbijt hebbevoordat hij zijnen dienst aanvangt of aan zijn werk begint. Van 's laudswege kan hem niet alles gegeven worden, wat dit eerste maal smakelijk maakt; doch de nu ruimere inrichting der menages maakt het mogelijk, ook van het ochtendeten meer werk te maken. Vooral wanneer de menages elkander korpsgewijze de hand reikenen door in- koopen uit de eerste hand, of zelfs door bestelling uit Europa, zich voor betrekkelijk weinig geld boter, kaas of andere ingrediënten aanschaffen, waaraan vroeger niet gedacht kon worden en die met het broodje en een met zorg klaar gemaakt kop koffijden soldaat eene ontnuchtering zullen verschaffen, welke hun zijn morgenslokje doen vergeten. Hier zullen de officieren der kompagniën en de korps-geneesheeren (officiers de santé) elkander in hunne zorg ontmoeten. Verder moeten wij er iets op viuden, dat de soldaat zich in zijne vele vrije uren zoo min mogelijk vervele, en dat hij de kantine alleen op- zoeke bij wijze van ontspanning, maar niet van toevluchtsoord. Ik weet zeer goed, dat de oplossing van dit vraagstuk reeds door velen en zelfs met ernst door verstandigen onder hen is beproefd, doch dat zij steeds schip breuk hebben geleden op den weinigen lust van den soldaat-zelf, om van de hem verschafte afleiding gebruik te maken; doch ik wil een geheel an deren weg op, en wanneer ik in dit geval zeg: wij moeten zorgen, dan is mijne bedoeling met dat wij, zoo collectief mogelijk; dat wil zeggen: dan begrijp ik daarin ook, en misschien wel hoofdzakelijk, onze cliefs. Het zoude een geheel afzonderlijk betoog waard zijn, dat wij (in dien zin) veel ten beste van onze soldaten en daarbij tevens ten beste onzer schatkist kunnen doen. Eenige maanden geleden kon men in een der Indische dagbladen, ik meen het Samaraugsche, eene uit het Engelsch over-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1870 | | pagina 500