509 oppositie welke voor het grootste gedeelte, uit mannen bestaat, die, of op het der, "'ete"schilP, of in de geledere» der republikeinen staande, tot de meest geachte mannen van Frankrijk belmoren. Hunne stemmen werden niet gehoord en in eene zenuwachtige opgewondenheid, als vieesde men door zijne eigene, betere inzichten, teruggehouden te worden, holde de meerderheid naar den afgrond. Daar het mobiliseeren der troepen bijna onmiddellijk op de oorlogsverklaring volgde, en men zich nauwelijks den tijd gunde, met de legerhoofden, omtrent een op te volgen plan, voor den veldtocht, in overleg te treden, zoomoeten en mogen w,j aannemen, dat men het hieromtrent sedert lang met elkaar eens was en dat een plan hiervoor niet meer gemaakt behoefte te worden. Wat zou ook nog verder besproken moeten worden? Hebben wij niet de helden van den Knmoorlog, van Magenta en Solferino en uit den chineeschen en mexikaanschen strijdaan het hoofd onzer legerkorpsen staan? Is ons leger niet met do beste geweren der wereld gewapend, en heeft niet de keizer, legen deze Duitschers, de zoo geduchte mitrailleuses uitgevonden? In drie weken staan wij voor Berlijn! Op marsch naar de grens! Mac Mahon zal de spits afbijten! Maar nog voor dat de strijd begonnen was, had de keizer de onhandigheid, in zijne proclamatie aan het leger, er op te wijzen, //met .welk een gedachten en dapperen vijand men te doen zou hebben." Dit was onmenschkundig tegenover 1'ranscllen- Ze8' dit aan de Duitschers, en zij zullen uwe waarschuwende stem begrijpen, maar de Franschen niet. Alles wat niet Fransch isdeugt niet, wordt door hun veracht, belachelijk gemaakt, of wordt door het slijk van hunne nationale ijdelheid getrokken. Un bete allemand, un barbare russe, cauauxcanards, canaille tegenover de Nederlanders, enz. zijn de vereerende titels voor andere natiën. Had dus Napoleon gezegd: nAllanswij zullen aan dit duitsche vee mores leeren," dan had men in de handen geklapt, om zich, verzadigd door vleierij en hakende, naar glorie, op deze barbaren te werpen. Maar het is een feit, dat zelfs het garnizoen te Metz, bij deze zinspeling op s vijands hoedanigheid, den neus optrok, zich beleedigd gevoelde, en 's keizers goede bedoeling verkeerd uitlegde. Onder dezen indruk trok men naar den Rijn. Hier verwachtte mende con tingenten van de zuidduitsche staten en de verdreven vorsten van Hannover, Nas sau en Holstein te zullen vinden, hakende naar de gelegenheid, om zich op Pruisen te kunnen wreken. Dat men ze niet vond, lag niet aan de vorsten zeiven, maar aan hunne onderdanen. Had. het van eerstgenoemden alleen afge hangen, dan voorwaar, ware Pruisen genoodzaakt geweest zijn leger in tweeën te splitsen, om, met de eene helft tegen Beieren, Wurtemberg en Baden op te tiekken, zooals liet nog in het jaar 1866 geschiedde. Maar op dit oogenblik spiak het volk mede, en vooral de algemeene haat in Duitschland tegen Frankrijk.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1870 | | pagina 519