528
het vak, die in dat leger opgegroeid en daarbij grijs geworden waren, on
derworpen worden aan de critische beschouwing van dezen of genen kom
miesdie nog nimmer de eer had de wapenen te voeren, en die toch een
oordeel moet vellen over legerorganisatiedefensieplannen, over geschut-
soorten, geschiktheid van hoofd-officierenenz.
Die voorstellen werden in de eerste plaats van zulk een oordeel af
hankelijk gemaakt; dan kwamen ze verder bij hoogere civiele autoriteiten)
tot ze eindelijk, voorzien van velerlei MzX-deskundige adviezen, den zetel
van dezen of genen bezuinigings-lievenden minister van koloniën hadden
bereikt, die met zijn veto besliste, dat aan de dringende behoeften van
het leger niet moest worden gedacht, veel minder voorziening daarin 1100-
dig was.
De kolonie verkeerde immers in rust, en 't leger was dus eigenlijk over
bodige weelde
En was de burger-minister somwijlen al zoo goedgunstig, zijne onkunde
in deze of gene militaire zaak te bekennen, dan werd even het advies van
zijn ambtgenoot van oorlog ingewonnen, en die minister, ofschoon zelf
onbekend met Indische krijgszaken, (f) belastte dan somwijlen een subal
terne officierom zijn' kolonialen collega de noodige voorlichting te geven.
Ziedaar in korte trekken geschetst, de wijze, waarop sedert eene reeks
van jaren de dierbaarste belangen van ons leger worden behandeld.
Het ontbreekt het koloniaal ministerie aan die kenniswelke alleen
door persoonlijke ondervinding verkregen wordt; het Indische leger is
Reeds in 1836 gaf de toenmalige minister van koloniën, met opzicht tot de samen-
stelling van het Ned, Ind. leger de navolgende grondbeginselen aan:
Dat in tijd van vrede liet leger in Indië zoo talrijk moest zijn als de linanciëele staat der
kolonie, voldaan zijnde aan de daarop rustende verplichting, zou gedoogen; dat in tijd van
vrede de maatregel moest worden voorbereid, om de krijgsmacht in tijd van nood tot den
hoogsten trap van sterkte te brengendat de financiëele toestand van Indië destijds reeds
zoozeer was verbeterd (door het cultuurstelsel), dat het mogelijk en raadzaam was, onze
krijgsmacht te vermeerderen en eene betere ofschoon meer kostbare organisatie in te voeren.
Bij zijne outwerp-legerorganisatie van 1839 bracht de generaal van der Wijck die grond
beginselen in toepassing, maar, zooals reeds gezegd is, nimmer is die organisatie tot stand
gekomen.
En thans, nu de uitbreiding van 't leger zooveel te meer noodig is, moet de vraag, of onze
tegenwoordige legerorganisatie aan die beginselen voldoet, zoo ontkennend mogelijk worden
beantwoord.
(f) Dat hebben o. a. de ministers van oorlog in 1856 en 1864 nog bewezen, de eerste
bij zijne beschouwingen over de defensie van Batavia, de tweede bij zijn advies over meer
eenvoudige zaken, rakende alleen de militaire hierarchic.
Daaruit blijkt genoegzaam, dat 't nooit wenschelijk kan zijn ons leger te brengen onder
het ministerie van oorlog. Onze billijke wenscb is, minder afhankelijkheid voor ons krijgs-
bestuur,