529
hiervan herhaaldelijk de dupe. Aan dat gemis aan kennis van zaken
danken we o. a. ook de opheffing van den generalen staf (die eigenlijk geen
staf was); hetgeen men daarvoor in de plaats wilde stellen, pleitte zeker
niet voor het militair doorzicht van den ontwerper; hij bewees daarmede,
volstrekt niet op de hoogte te zijn van zijne taak; en nog minder te be
grijpen wat voor het leger uoodig was.
Die opheffing is geschied, al weder met het doel van bezuiniging, doch
ditmaal werd dat doel niet bereikt, en was dat ook onbereikbaar, omdat
men hierbij aan de koloniale bureaux van de zonderlinge en bekrompen
meening was uitgegaandat in Indië eigenlijk geen legerbestuur (toenmaals
door den generalen staf vertegenwoordigd) noodig was.
Op welke wijze men eindelijk tot gezonder begrippen is teruggekeerd,
weten we niet, maar genoeg zij 't op te merken, dat, gelijktijdig met de
opheffing van den pseudo-generalen staf, (f) bij Koninklijk Besluit dd.
1 Augustus 186S No. 45, eene voorloopige reorganisatie van het Depar
tement van Oorlog werd vastgesteld, waarin bij het Indisch Besluit van
den 3 December 1869 No. 36 eenige wijziging is gekomen.
Toen door die regeling aan het Indisch Jcrijgsbestuur den eigenlijken
naam werd wedergegeven, (ofschoon de formatie volstrekt niet in over
eenstemming is met het te verrichten werk, en ook in dat opzicht weder
zeer ongunstig afsteekt bij dé samenstelling van het Dep. van Oorlog
in Nederland), bestond bij het Indische leger algemeen de verwachting,
dat nu eindelijk ook de noodzakelijkheid tot oprichting van eenen genera
len staf bij dat leger was ingezien.
Bij die naamsverandering van den generalen staf lag ook de goede bedoeling ten
grondslag, dat in de reeds zoo lang gevoelde behoefte aan eenen Inspecteur der Infanterie
zou worden voorzien. De chef der II Afd. van het Dep. van Oorlog zou tevens zijn inspecteur
der infanterie en kavallerie. Maar welk bekrompen denkbeeld moet men daarbij dan toch
gehad hebben van den werkkring van dien bureauchef bij het Dep. van Oorlog, dan wel
van die inspectcursbetrekking. Wil zulk een inspecteur toch nuttig kunnen zijn, dan dient
hij, evenals in Holland, en evenals in elk ander leger, daarmede alleen te worden belasthij
heeft dan leeds een uitgebrciden werkkring te vervullen, vooral hier in ïudic, waai* zooveel
tijd met reizen moet verloren gaan.
Bij uitzondering die behoefte van het leger inziende, heeft men in naam eene betrekking
gecreëerd, die in werkelijkheid niet bestaat.
Zeker eene zeei zonderlinge,' maar uiterst economique methode 0111 in behoeften te voorzien
Cf) vroegere generale staf (het Militair Departement) schijnt men zelfs als eene
sinecure te hebben aangemerkt. Hoe anders toch te verklaren, de benoeming in 1866 van
twee zoons van den Soesochoenan van Soerakarta (ik meen 1 majoor en 1 kapitein) tot
officieren van den generalen staf!!
Zelfs wanneer die benoeming moet gelden als een bewijs van hoogc en diepzinnige In
dische politiek, voor ons als militair blijft ze niettemin even raadselachtig.