555 Jules Eavre, de onderkandelaar voor de jonge republiek, heelt, uit haren naam, de navolgende voorwaarden tot den vrede voorgesteld: le Betaling van de oorlogskosten. 2e Slechting der beide vestingen Straatsburg en Metz, en 3e Uitlevering van een gedeelte van de Eransche vloot. Van den kant van Pruisen achtte men deze voorwaarden onvoldoende, en verlangde men bovendien den afstand der beide oud-duitsche gewestenLotha ringen en den Elzas. Hierin wil Erankrijk niet tredenliever zet het den oorlog voort. Laten wij de zaken, in het kort, wat van nader bij beschouwen. De eerste voorwaarde, het betalen van de oorlogskosten, vereischt geene toe lichting. De verliezende partij, al heeft zij den strijd ook niet begonnen, betaalt het gelach; des te meer Erankrijk, in dit geval, daar het den oorlog begonnen heeft. Oostenrijk betaalde, in 1866, toen -de Pruisen nog in Bohemen stonden, de gestipuleerde millioenen, onmiddellijk, in klinkende munt. Erankrijk, onder den eersten Napoleon, heeft uit Nederland eh Duitschland, Italië en Spanje., konderde millioenen en de voornaamste kunst-schatten weggesleept, alles bij wijze van oorlogs contributie. Het laatste zal Pruisen niet doen. De contributie voor de oorlogskosten echter wil men zicli laten uitbetalen. Dus 1 is aangenomen. 2. Frankrijk wil Straatsburg en Metz laten slechten. Dat von Bismarck en von Moltke hierbij de schouders opgehaald, en gedacht hebben, //dat geeft niets'," is tamelijk zeker. Wij verineenen beiden te hooren zeggen //Gijlieden zult doch begrijpen, dat, voor het geval gij de bedoelde Duitscke //provinciën blijft behouden, een muizenval (vesting) niets waard is, in welke //zich de vervaardiger-zelf laat vangen. Wat kunnen ons uwe vestingen schelen? //Laat ze gerust staan en maakt, voor eenen volgenden keer, er even onhandig //gebruik van, als kort geleden. In ieder geval zijn zij voor ons geene hinder- //derpaal, zoo als gij gezien hebt. Bovendien zoudt gij, ze noodig achtende, //spoedig weder andere vestingen kunnen opriclifen." Bijna hetzelfde moeten wij omtrent 3 opmerken. Wat zullen wij met een gedeelte van uwe vloot moeten doen Wij erkennen dat het groot en rijk staat, in het bezit van eene ontzagwekkende vloot te mo gen zijn; maar, met het oog op het gewoon onderhoud en den dienst, welken gijlieden er van hebt, verkrijgt dit monster eene zeer luttele waarde. Om ze voor speelgoed na te houden zijn wij niet rijk en ijdel genoegen daar wij 2eene kolonies bezitten en alleen hier en daar onze vla a behoeven te vertoonen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1870 | | pagina 565