592 uit kunnen lezendat alleen de bij den staf van het wapen geplaatste officieren, en niet de bij den troep dienenden, in een krijgsraad mogen zitting nemen. Om zoodanige verkeerde opvatting te vermijden, is het beter om, instede van uitsluitendte plaatsen ookdan is de bedoeling duidelijk, dat eene plaat- sing bij den staf van liet wapen den officier niet van de verplichting ontslaat om in krijgsraden recht te spreken wanneer hij daartoe geroepen wordt. Bij artikel 160, 163 en 164 had weder naar de algemeene order no. 27 van 1863 verwezen kunnen worden. Bij aitikel 185 en 235 had men de aandacht kunnen vestigen op de algemeene order no. 40 van 1861, blijkens welke de kosten voor tolken in strafzaken ten laste van den lande moeten worden gebracht. Bij artikel 215 ware de verwijzing naar de algemeene order no, 7 14 van 18.33 en no. 19 4 van 1861 niet overbodig geweest. Speciaal eerst- gemelde order schrijft voor, dat onmiddellijk na het uitspreken van een onteerend vonnis van het daaruit voortvloeiend verlies eener decoratie moet worden gerapporteerd. De algemeene order no. 7 2 van 1836, voorkomende onder artikel 218 (bladzijde 119), is gewijzigd bij die van 1852 no. 2. Bij artikel 310 had men het slot der algemeene order no. 53 van 1868 in herinnering kunnen brengen. De eerste alinea dezer order heeft be trekking op artikel 396. Op het crimineel wetboek maakten wij de volgende aanteekeningen. Onder artikel 2 had verwezen kunnen worden naar de le alinea der al gemeene order no. 3 1 van 184,5; terwijl o. i. bij artikel 13 de vermel ding der algemeene order van 1848 no. 3 5 en 1862 no. 70 bepaald noodig ware geweest. Hetzelfde is, bij artikel 48, het geval met de be palingen omtrent de gedetineerde militairen, voorkomende in de algemeene orders no. 13 van 1868, no. 12 van 1869 en no. 18 van 1870. De vraag of onder de uitdrukking //een militair", voorkomende in arti kel 117, ook een officier begrepen moet worden, is door de schrijvers niet toegelicht. In het crimineel wetboek van mr. Pols vindt men (bl, 330) deze kwestie uitvoerig behandeld. Nu artikel 116 voor den officier bij desertie uit de armee of uit eene vesting in de nabijheid des vijands de doodstraf bepaalt, en artikel 117 hetzelfde misdrijf, doch met ver zwarende omstandigheden bedoelt, zal die vraag wel ontkennend beant woord moeten worden, daar men voor zwaarder misdrijf, toch wel nimmer lichter straf kan toepassen. Bovendien zou anders, blijkens artikel 119, de poging zwaarder gestraft worden dan de daad zelve.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1870 | | pagina 602