598 groote natie, zoo als Frankrijk zicli zelf gelieft te noemen, heeft het recht, groot te denken; maSr Pruisen, het verachtelijke Pruisen, nooit en nimmer. En nu staan deze gehate Pruisenmet Wilhelm I en von Bismarckvoor Parijs, terwijl Napoleon als krijgsgevangene naar Kassei is gebracht. Kan het verwondering baren, dat Koning Wilhelm, nu hij als overwinnaar voor Franknjks hoofdstad staat, de twee oudduitsche provinciën Lotharingen en den Elzas terugeischt In geenen deele. Evenmin als het verwondering baarde, dat Napoleon Lombardije en Wilhelm Venetië, ten behoeve van Italië, van Oostenrijk terug eischten. Wat dus hier recht was, is daar althans niets meer dan billijk. Inhoever wellicht de Koning van Pruisen op dit oogenblik met zijne eischen te ver gaat, laat zich, bij den stand van zaken in Frankrijk, niet goed beoor- deelen. Van een zuiver philantropisch standpunt beschouwd, roept de wereld om vredeen zal Pruisen even goed naar vrede verlangen als de wereld. Frank rijk echter, dat den oorlog heeft uitgelokt, is natuurlijk niet bezield met phi- lantropische denkbeelden, en wil van geen vrede weten, omdat het de landen niet terug wil geven, welke Lodewijk XIV, de grootevan Duitschland gesto len lieeft. Zon dei zich te willen herinneren hoe men aan deze landen gekomen iszon der te willen luisteren naar de gezonde uitspraken de rede, niet lettende op de reeds geleden zware verliezen en op de ellende, welke nog over het vaderland zal worden uitgestort, wil men liever tot het uiterste vechten dan den buit teruggeven. En toch vermeen ik te moeten gelooven, dat het hier minder om het bezit der beide oudduitsche provinciën te doen is, dan om den roem van Frankrijk van, sedert Lodewijk XIV, de eerste oorlogvoerende natie te zijn geweest. Een zoo boven elk peil van ijdeiheid rondfladderend volk als het fransche, dat op eene zoo geduchte wijze voor zijn overmoed wordt gestraft, dat zich van alle kanten ziet uitgelachen en hooren moethoe men het tot eene mogendheid van den tweeden rang wil vernederen waar of onwaar, mogelijk of niet mogelijk, daarover wordt niet nagedacht verliest eindelijk het laatste greintje gezond verstand, en stort zich in den afgrond, met het zwaard in de hand, en het woord gloire op de lippen. Het moet, vooral voor den Parijzenaar, vreeselijk zijnnu plotseling, in plaats van de geurige, prikkelende wierook der vleierij en zelfvergoding, de hoogst onaangename lucht der duitsche lucht-zuiveringstoestellen te moeten inademen. Maar het zal hun goed doen en het nageslacht zal van von Bismarck getuigen, dat hij een even groot man geweest is als Richelieu of Louvoisal pakte hij het gevoel van eer der Franschen ook een beetje anders aan als dezen. Zoo staan dus op dit oogenblik de zaken. Geen mensch kan met zekerheid voorspellen, wat nu nog vóór en in Parijs zal gebeuren. Maar terwijl d® beide

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1870 | | pagina 608