69
Onze kusten liggen om zoo te zeggen geheel open. Een enkel gepant
serd schip, op wier komst in deze wateren men nog zoo lang niet
geleden vermeende, niet behoeven te rekenen, doch waarvan het tegendeel
reeds vóór jaren gebleken is, is thans bij machte om straffeloos de
vier hoofdplaatsen langs de noordkust van Java (Batavia, Cheribon
Samarang en Soerabaia) met een totalen ondergang te bedreigen.
Alleen voor Tjilatjap, de eenige voorname zeeplaats aan de zuidkust,
is men op weg verdedigingswerken op te werpen, waarvan men, wanneer
daaraan op onbekrompen wijze wordt voortgegaanverwachten kan, dat
zij niet ongestraft zullen aangerand worden.
Omtrent onze in 't binnenland gelegen versterkingen tegen eeuen Eu-
ropeeschen vijand valt zeer weinig te zeggen.
Die te Ngawie, het fort Generaal v. d. Bosch, werd reeds lang erkend
als doelloos en ongeschikt voor eene behoorlijke verdediging bij de tegen
woordige aanvalsmiddelen; en ook omtrent onze vesting' Willem I is men,
wat haar defensief vermogen betreft, het vrij wel eens, dat zij niet meer
beantwoordt aan het primitieve doel. Als reduit van een daarbij gelegen
geretrancheerd kampement (welken naam het militair kampement te Banjoe-
Biroe nog geenszins verdient) zou haar nog eenige waarde toegekend kun
nen worden, doch dan had èn hare ligging gunstiger, èn hare inrichting
doelmatiger kunnen zijn, om beter aan die bestemming (welke echter niet
in het primitieve plan lag) te beantwoorden.
2°. Op den abnormalen toestandwaarin ons leger (de levendige strijd
krachten) verkeert.
Het staande leger, met recht naar waarde geprezen, en thans voldoende
georganiseerd en geoefend om met kracht op te treden daar waar het be
treft het bedwingen van eenen inlatidschen vijand, van welken omvang
zulk een strijd ook moge worden, heeft nog nimmer de gelegenheid gehad
om blijken te geven van zijne moreele waarde tegenover eenen Europee-
schen vijand.
Het zou gewaagd zijn, daaromtrent een pertinent oordeel uit te spreken,
doch onvoorzichtig achten wij het ook, daarvan een te groot denkbeeld te
vormen. Aannemende dat het Europeesche gedeelte, afgescheiden van de
omstandigheid, dat daaronder ook zoo vele vreemde bestanddeelen opgeno
men zijnin alle opzichten niet behoeft onder te doen voor de Europee
sche troepen van welke mogendheid dan ook, zoo is de twijfel, of datzelfde
wel onvoorwaardelijk kan gezegd worden van het inlaudsch element, waar
uit de grootste helft van ons leger bestaat, niet geheel zonder grond.
Onze Indische krijgsgeschiedenis levert genoeg voorbeelden op, om aan
te tooneu, dat bij eenig krachtig optreden, zelfs van eenen inlandschen