71
steeds in ons hare overheerschers blijven zien. Laten wij ons niet vleien met
de hoop, haar eenmaal in eenen trouwen bondgenoot te zullen herscheppen.
Na te gaan wat daarvan de oorzaak is, ligt niet in ons doelalleen merken
wij op, dat door velen zeer ten onrechte de geheele schuld op de overheer
schers wordt geworpen, zonder daarbij in eenige mate rekening te houden
van het karakter en den aanleg dier bevolking.
Niemand toch zal willen loochenen, dat ons bestuurhoe veel daarop ook
valt af (e dingen, een weldaad voor die bevolking geweest is, en Java,
ware het overgeleverd gebleven aan het wanbestuur der jnlandsche vorsten,
niet datgene zijn zoude, wat het thans is; en desniettegenstaande vreezen
wij dat, zoo niet een aanhoudend streng toezicht hen hiervan terughield,
het invloedrijke hoofden weinig moeite kosten zoude, die bevolking tegen
ons op te zetten, alleen in 't vooruitzicht van de wederoprichting vaneen
onafhankelijk rijk, onder vorsten, uit haar midden gekozen.
Zucht naar verandering, hoop op verbetering, haar zoo gemakkelijk voor
te spiegelen bij omkooping van de inlandsche hoofdenen wrevel tegen
over hare tegenwoordige overheerschers, zouden haar in eene ons vijandige
Europeesche mogendheid haren bondgenoot en verlosser doen zien; en,
mocht zij bij het uitbreken van eenen Europeeschen oorlog zich al niet
dadelijk aan de zijde des vijands scharen, een lijdelijke tegenstand, of
op zijn voordeeligst genomenonverschilligheid voor alles wat onze be
langen in zulk eene tijdsomstandigheid betreft, is hetgeen wij van haar te
verwachten hebben.
Onze kennis der taal, onze invloed op de inlandsche hoofden, mo
gen ons in den aanvang van een oorlog zeer te stade komen, dat alles
zal gaandeweg van minder beteekenis worden, naarmate die bevolking ons
naar het binnenland ziet terugtrekken, en dus den strijd als 't ware ziet
ontwijken; en vooral, naarmate zij de meerdere kracht leert kennen van
onzen vijand, die bovendien geen middelen onbeproefd laten zal om onzen
invloed te fnuiken.
Konden wij op de medewerking der bevolking rekenende verdediging
van Java tegen eene machtigen vijand zou niet alleen mogelijkmaar zelfs
zeer gemakkelijk zijn.
Wij achten het raadzaam ons met die medewerking niet te vleien, en
daarop dan ook niet te rekenen bij eenig door ons aan te nemen verdedi
gingsstelsel.
4°. Op onze ontoereikende marine.
De Heer de Iioo van Alderwerelt heeft deze aangelegenheid reeds vrij
breedvoerig behandeld in zijn werkje //onze zeemacht.1'
Hij heeft met kracht op dit zwakke punt onzer verdediging van Ne-