93 Verdei' deelde de president mede, dat op eene andere krijgsraad standplaats alwaar de raad werd geadsisteerd door eenen met den graad van mr. bekleeden auditeur-militairde voorgestelde handel wijze dikwijls werd gevolgd. De waarnemend auditeur-militair, beslissende inlichting wenschende te ontvangen, onderwierp de vraag //of de krijgsraad gemachtigd is //den veroordeelde hooger beroep te doen aanteekenen wanneer hij er geen recht op heeft," aan het oordeel van den advocaat-fiskaal voor de land- en zeemacht in N. I., wiens antwoord ik duidelijkshalve hier laat volgen »Ik heb de eer UEdG. als mijn gevoelen mede te deelen, dat de bevoegdheidbij art. 227 Rechtspleging bij de Landmacht aan den krijgsraad gegeven, om aan een veroordeelde het appèl vrij te laten, noch bij dat artikel, noch door eenige andere bepaling aan eenige beperking onderworpen is, en art. 227 door art. 222 niet geïnter pelleerd kan wordenomdat art. 222 behandelt het recht van den veroordeelde om te appelleeren, hetgeen geheel iets anders is dan den weg van appèl vrijlatenen het mij met het oog hierop voorkomt, dat aan den krijgsraad het recht niet kan worden ontzegdom aan den veroordeelde, ook dan wanneer hij in confessie, is den weg van appèl vrij te laten dat evenwel daarbij niet uit het oog behoort verloren te worden dat art. 54 van de Provisionele Instructie voor het Hoog Militair Geregtshof van Nederlandsch-Indië spreekt van eene confessie, die niet volledig is; dat bij resolutie van den Gouverneur-Generaal in Rade van 17 Maart 1820, Staatsblad N°. 12, tot wegneming van allen twijfel, het Hof gekwalificeerd isom alleen het hooger beroep toe te staan van vonnissen, waarbij geene volledige confessie is. Daaromtrent moet echter opgemerkt worden, dat het laatst aan gehaalde besluit aan het Hof wel de bevoegdheid geeft, om het ap pèl niet vrij te laten, wanneer er volledige confessie is; doch daaruit niet schijnt te volgen, dat het Hof, zulks geraden oordeelende, den weg van appèl niet zoude mogen vrijlaten. Wat hiervan ook zijn moge, komt het mij voor, dat de krijgsraad alleen ten deze te beslissen heeft, en dat, bijaldien de meerderheid van oordeel isdat aan den veroordeelde den weg van appèl behoort vrijgelaten te worden, de krijgsraad bevoegd is eene overeenstemmende beslissing te nemen, omtrent welker juistheid het Hof zal hebben te beslissen."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1871 | | pagina 100