107 nant-geueraal sir Samuel Auchmuty, welke het bevel over de troepen zou voeren. Te Malakka waren de chefs der engelsche expeditie het nog vol strekt niet eens over de route, welke de vloot verder volgen zou; de kortste weg was zeker over straat Banka, maar men duifde zich wegens het gevorderde jaargetijde niet aan de gevaren van deze passage blootstellen. Men opperde dus het plan om naar de noord kust van Borneo te stevenen, en zoo langs Celebes naar het ooste lijke deel van Java te zeilen, waar men te Soerabaja eene uitstekende haven zou vinden, en vanwaar men, door den oostmoesson begunstigd, hoopte zich gemakkelijk langs de noordkust van Java te zullen kunnen bewegen, en aldus overal te kunnen debarkeeren waar men wilde. Eene verkenning, welke inmiddels naar de kust van Borneo ge maakt was, deed echter besluiten om op Sambas aan te zeilen, en vandaar naar Cheribon, alwaar men debarkeeren zou, over te steken. Alvorens men van Malakka vertrok, werden de landingstroepen in vier brigades verdeeld, waarvan een de voorhoede, twee het hoofd korps en een het reservekorps zou uitmaken. De voorhoede onder kolonel Gillespie bestond uit 2 bataillons flankeurs, een detachement van het S9e regiment, een detachement mariniers, een bataillon lichte infanterie, een detachement diagonders zonder paarden de lijfwacht van den gouverneur-generaal, pionniers, rijdende artillerie en eeii detachement bereden dragonders. De beide brigades van het hoofdkorps onder den gener aal-majoor Wetherel, gekommandeerd door den kolonel Gibbs en den luitenant- kolonel Adams, bestonden elk uit 2 regimenten infanterie en een bataillon bengalesche vrijwilligers (troepen der O. I. compagnie). z aamheid, en daarvoor moeten dan ook wel bijzondere redenen bestaan hebben. Onder die redenen zal wel in de eerste plaats gegolden hebben het hooge belang der onderneming, doch bovendien schijnt eene geheel andere bedoeling lord Minto tot dien stap bewogen te hebben, en sommige beweren dan ook, dat het britsche minis terie, op raad van zekeren engelsehen schrijver, Lord Minto aangeschreven had, om, naar bevind van zaken, de fortiücatiewerken op Java te laten springen, de aanzienlijkste ambtenaren naar Bengalen of elders over te brengen, en de overigen, die als sans culotten geen beter lot waardig waren, te vermoorden. Daar echter Lord Minto dit beginsel geenszins toegedaan was, doch Auchmuty die gevoelens geheel en al deelde, was eerstgenoemde, om zoodanig feit te voorkomen, wel verplicht de onderneming in persoon te vergezellen. (Aanteekeningen van geachte ingezetenen te Batavia, T. v. N. I. 2e deel 1839, Noot op biz. 30S/309. Quarterly Review, Januari tot Maart 1830. Redevoering van Raffles 11 September 1815 in de Verh. Bat. Gen. van K. en W. deel VIII, blz. 3).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1871 | | pagina 114