126
ziendat het zeer aandachtig haar gedurende een langen vrede heeft
bestudeerden ze plotseling en vastberaden' heeft toegepast.
De generaal zet vervolgens de beginselen uiteenwaarop de or
ganisatie der strijdkrachten behoort te rusten. Hij wijst er onder
anderen op, dat voor den aanvoerder meer ondervinding dan jeugd
vereischt wordtondervindingals een gevolg van de gewoonte
van bevelen, van de studie van den menschelijkeu geest en van de
kennis der hartstochten, die aan gewapende massa's bijzonder eigen
zijn. Een traditioneel, verheven beginsel, zegt hij, een beginsel
dat de eenheid van het leger sterk bevorderde, het begrip van on
dergeschiktheid begint te verdwijnenniet alleen in het leger, maar
ook in de maatschappij.
Te dikwijls komen ongeschikten tot de hoogste rangen in het
leger. De bevordering in tijd van vrede is een moeilijk vraagstuk;
maar in tijd van oorlog is zij bijna geheel afhankelijk van het
toeval. Ten opzichte van het fransche leger kan men, in algemee-
nen zin, zeggen dat de vooraf overwogen bevorderingen in vredestijd
een correctief zijn voor de toevallige gedurende den oorlog. Deze
stelling zal voorzeker in strijd zijn met gevestigde denkbeelden,
it;aar van hare juistheid ben ik evenzeer overtuigd als van deze
//dat de vrede, goed benut, goede legers vormt, en dat de oorlog,
vooral zoo hij lang duurt, ze desorganiseert."
Deze denkbeelden, nieuw en in algemeenen zin juist, zullen stel
lig, zooals de schrijver voorziet, veel tegenspraak ontmoeten; om
ze algemeen ingang te doen vinden zal nog menig tooneel van
Sadowa, van Worth, van Gravelotte, van Sédan noodig zijn.
Mijne theorie, voegt hij er bij, berust op de ondervinding, dat
de geest van georganiseerde strijdmassa's gevormd wordt door de
lessen en door het voorbeeld van den aanvoerder. Onderricht, in
de hoogste opvatting des woords, moest aan de officieren door de ge
neraals, die hen bevelen, gegeven worden, in bijeenkomsten waar
de op krijgservaring gegronde beginselen ontwikkeld worden. Min
der technisch onderwijs, minder exercitiën, minder parades, maar
meer practische opleiding, en meer inzicht in krijgszaken.
Volgens Trochu is het een groot gebrek, dat bij het sluiten van
den vrede de legerkorpseude divisiën en de brigades worden ont
bonden. Dit kon nog wellicht goed zijn in vroegere eeuwen,
toen menzonder het leger te veel te versnipperen, de groote com
municatiewegen door versterkingen kon afsluiten, toen een vijan
delijke inval stelselmatig langzaam plaats vond door de belegering