147
ik gemakshalve de vereischten van eenige lichaamsdeelen maar zal
beschrijven in onze eigene taal:
1°. het hoofd moet recht zijn tot aan het neusbeen en dan een
flaauwe bocht hebben tot aan de neusgaten; de onder-kinnebakken
moeten aan den bovenkant breed zijn en tot den baard min of meer
spits toeloopenbeneden den kuif moet het hoofd den vorm hebben
van den kop van een stier;
2°. de oogappel moet een weinig roodin het zwarte spelendezijn
3o. de ooren rechtopstaande, de punten naar de oogen gekeerd en
een weinig aan de punt omgebogen. Hun vorm moet veel gelijken
op die van een waringinblad en dus ook niet groot zijn;
40. de hals kort, zwaar en vol en een weinig gebogen, waardoor
het paard het hoofd omhoog moet houden, eene door de ondervin
ding gestaafde goede hoedanigheid voor bergpaarden
5". de borst moet, evenals die van den buffel, in 't midden een
weinig verheven zijn
6o. de schoft en het kruis moeten iets hooger zijn dan de rug.
Deze voorwaarde bewijst genoegzaam de menigvuldige karperruggen
hier te lande;
7o. de voorbeenen fijn, de knie een weinig naar voren gebogen
de hoeven rond en hard
8o. het kruis rond
9°. de manen dunde neusgaten grootde lippen niet te dik, de
staart lang.
De zwarte en donkerbruine kleuren zijn zeer gezocht, de geele
met aalstreep het minst; terwijl de schimmels, hoewel niet gezocht,
alleen om hunne robe nog door de hoofden gebruikt worden.
Onder de paarden van Java, die zich van de andere door goede
eigenschappen bijzonder onderscheiden, behooren die van het Mer-
gowatische, of in ruimeren zin het Kadoesche ras.
Zij munten uit door hunne grootte 4 voet 2 a 4 duim
door welgemaaktheid, eene breede borst, eene natuurlijk opgerichte
hals, een sterk achterstel en ronder kruis. Hun temperament is voor
treffelijk, terwijl zij tot de krachtigste Indische paarden behooren.
Verder is het Kadoesche paard te herkennen aan zijn groote, hel
dere en goedige oogen; het hoofd is droog, het pijpbeen lang en
de wortel kort, terwijl het haar der huid zacht is.
Het Kadoesche paard had zijn veredeling te danken aan de stoe
terij Mergowatie op den berg Djaran of Goenong Koedawaar een
der vorsten van Java in het begin der 18e eeuw eenige uitgezochte