149
De hoofden zetten hunne paarden in kadogans, voederen ze volop
met gras, en, als de rijst goedkoop is, geven zij hun ook onharige
padie; doch van eenigen leefregel, van geregeld voederen en behoorlijk
zuiveren van paard en stal hebben zij geen flauw idee, evenmin
als van geregelden arbeid. Den een en tijd wordt het twee of driemaal
per dag gebruikt, en dan staat het weer dagen en weken stil. De
eenisre beweging, die het paard dan heeft, bestaat in het gaan naar
het wed, waar het eiken morgen gepoetst wordt, bestaande dit in
het oppervlakkig afwrijven met een vochtig bos gras. Even als bij
het gaan, wordt het ook in het terugkeeren, met een eind touw als
een lis door den mond geslagen, naakt als het is, door zijn berijder
in gestrekten galop weggebracht.
De inlander der oostelijke eilanden heeft eveneens weinig zorg
voor zijn paard en spaart het niet; andere gangen dan galop of
telgang gebruikt hij nimmer; doch hij zorgt dat het voedsel krijgt,
al staat het ook in de open lucht aan een boom gebonden. Nu
eens wordt zijn paard gespaarddan weder dagelijks overmatig gebruikt.
Hij zuivert zijn paard nooit en toch blinkt het u meermalen tegen,
gelijk des zomers in Holland sommige paarden in de weide. Hij
baadt zijn paard nimmer; gevoelt het behoefte tot drinken, dan loopt
het in de naaste rivier of beek, en maakt zich nooit hooger nat dan
noodzakelijk is.
Wanneer het paard, bij de zoo onvolmaakt aangebrachte hulpen van
den blootvoets rijdenden inlander, diens verlangen niet begrijpt, wordt
het met de karwats en rukken in den mond gruwelijk mishandeld
meermalen tot bloedens toe, bij het gebruik van den doeriestang op
Java, welks vernielende scherpe punten van het gebit den geheelen
mond openrijten.
De inlander der oostelijke eilanden gebruikt stang noch trens, en
vergenoegt zich met een rottingen of touwen hoofdstel.
Is het onbereden paard naar de meening van den eigenaar onwillig
of niet volkomen stildan zal hij het rukken en trekken in den
mond, en, met zweep of rottingslagen op en tegen het hoofd, tot
zijn wil trachten te brengen.
Wiens hart kromp niet meermalen ineen bij het zien van dus
danige mishandeling; hoevelen beklaagden niet meermalen het arme
pikolpaard, dat, overladen met een te drukkenden last, overdekt met
ijzingwekkende wonden op rug of ribben, welke niet geteld en
geheel verwaarloosd wordenbij een hoogst karig voeder door
weer en windberg op en af, dag en nacht moet sjouwen