150
hoevelen zagen niet dat paard bezwijken onder den overmatigen last,
terwijl het zijn goeden wil bij al die onmacht nog toonde en des
niettegenstaande mishandeld, geschopt en geslagen werd.
Hoe menigmaal moet men niet verbaasd staan over de krachtsin
spanning van het kleine dier, dat, voor een volbeladen kar gespannen,
met allen moed zijn last verplaatst; doch hoeveel malen werd onze
afkeuring niet opgewekt, wanneer men den inlander datzelfde ge
willige paard op allerhande wijze zich mishandelenwanneer het de
onmatig bezwaarde kar, niet op eens van de plaats koude trekken!
Wien, die eenmaal dat alles heeft gezien, zal het dan verwonderen,
dat men bij de Indische paarden meermalen kwaadaardigheid en
koppigheid aantreft, wanneer men daarbij bovendien in aanmerking
neemt, dat de inlander zijn paard bij driejarigen ouderdom reeds ge
bruikt en nooit ontziet.
Het Javaansche paard, als niet totaal in het wild loopende
grootgebracht, maar steeds van af zijne geboorte levende in de omge
ving van den zoo bespottelijk dresseerenden inlander, kleven die gebreken
dan ook in den regel meer aandan de paarden der andere eilanden.
Ook wil men soms beweren, dat de zoogenaamde overwalsche
paarden schichtig zijn. Niet om de Indische paarden daarvan geheel
vrij te spreken, maar om het onhoudbare van die bewering aan te
t 'ionen, wijzen wij er op, dat zij in vrijheid groot gebracht werden, en
die fout gemeen hebben met alle dusdanig opgevoede paardentrou
wens dat alles kleeft hun niet aan in die mate, als wel eens beweerd
wordt. Zij zijn bang voor voorwerpen, van welke in hunne dessa,
stoeterij of wildernis geen gelijksoortige bestaan, als rijtuigen, witte
palen, enz. doch gewennen zich daaraan spoedig, zelfs bij de 011-
beredeneerdste dressuur.
Eveneens is het overwalsche paard, voornamelijk de Sandelhout,
meermalen bij aankomst op Java schuw voor een Europeaan; zoude
een in Europa dusdanig groot gebracht paard niet eveii schichtig zijn
voor de hem onbekende zwarte gelaatskleur van een Afrikaan
Daarbij heeft men op Sandelhout meermalen de gewoonte, om in
vrijheid rondloopende paarden zoodanig kopschuw te maken, dat
zij niet dan met moeite en gevaar te naderen zijn. Het opvangen
is dan nagenoeg ondoenlijk, waardoor de eigenaar meer verzekerd
is, dat zijn paard hem niet zal ontstolen worden.
De Indische paarden schijnen meer vatbaar te zijn voor schrik
tegenover voorwerpen, die zij door het oog waarnemen, dan voor
gewaarwordingen, die hun door het gehoor worden toegevoerd.