163 Het nut van het weduwen- en weezenfonds zal dus zelfs door ongehuwden niet worden in twijfel getrokken, en hoewel, bij lang- durigeu diensttijd als officier, het bedrag der ingehouden gelden niet onbelangrijk is, ja soms tot een aardig sommetje kan oploopen, zal niemand zich in ernst daarover beklagen. Bij het bedenken van al het goede, aan de oprichting en instand houding van het weduwen- en weezenfonds verknocht, stuiten wij echter telkens op eene onbillijkheid, waarvoor onzes inziens geene verschooning te vinden is. Hortelijk kunnen wij die onbillijkheid uitdrukken door de vraag: Waarom blijven de kinderen van officieren, buiten huwelijk ge- borendoch door den vader wettelijk erkend en in de registers van //den burgerlijken stand ingeschreven, (wij bedoelen de zoogenaamde //inlandsche kinderen) verstoken van de rechten, die zij op het we- //duwen- en weezenfonds hebben?" Deze vraag drukt voldoende het onbillijke uit, dat bovenbedoelde inrichting aankleeft. Immers de inlandsche kinderen worden in onzen stand gelijkge steld met Europeanen; de eenigszins donkerder tint van hun vel belet hun niet, om, bij voldoende ontwikkeling en kennis, bevordering te maken; wij noemen dat billijk, humaan, rechtvaardig. Onrechtvaardig dus is het, wanneer die inlandsche kinderen, wee zen van officieren zijnde, aan hun lot worden overgelaten, en hun het aandeel in het weduwen- en weezenfonds wordt onttrokken. Talrijk zijn in ons Indisch leger de voorbeelden, waarin wij offi cieren ziendie geheel belangloos de weezen hunner kameraden tot zich nemen en als hun eigen kinderen opvoeden en verzorgen, en wij wijzen er op, hoe de meeste officieren toonen het in hun hart met ons eens te zijn, door die belanglooze kameraden meerdere achting te bewijzen. Ook wij vinden het edel, wij noemen het zelfopoffering, wanneer meu met zijne geringe middelen op die wijze weldoet en zich vrij willig een last op de schouders laadt, die zeker niet licht te noemen is; doch wij beklagen met dat al toch den wees, die geheel van de genade van anderen moet afhangenterwijl hij recht had op onder stand en verzorging. En hoe dikwijls zien wij niet, dat er kinderen door officieren worden nagelatendie niet door anderen worden opgenomenmaar arm en berooid naar een weeshuis worden gezonden, waar zij niet die verpleging, niet die opvoeding kunnen ontvangen, die hun door I

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1871 | | pagina 170